De onderaardse diepten.
Onder de trillende huid van het leven, onder de voetstappen van de mens en de wortels van de bomen en planten met hun verbindende schimmelnetwerk, daalt een andere wereld af. Een wereld van duisternis die geen donkerte is, maar een oorspronkelijk licht, uitgestraald door de eigen gloed van de aarde. Wij bewoners zijn haar schil, de dunne korst van een onpeilbare diepte, zoals onze gedachten de oppervlakte van de ziel beroeren.
Daar, in de mantel, heerst een tijd die de onze niet kent. Het gesteente, voor ons een symbool van onwrikbaarheid, is hier een trage, majestueuze rivier. Het perst zichzelf uit alle herinnering, een geologische gedachte die duizend jaar nodig heeft voor één enkele wending. Waarbij zo’n wending de complete, cirkelvormige reis van gesteente in de mantel beschrijft, een proces dat zo traag verloopt dat het de menselijke tijdschaal volledig tart en zich afspeelt over een tijdspanne die langer duurt dan de gehele geschiedenis van onze menselijke soort. Het is de hartslag van onze planeet in ultrageluid. Dit is het rijk van het immense geduld, de onhoorbare kracht die continenten laat dansen en bergen laat verrijzen. Het is de ademhaling van de planeet zelf, een zucht die langer duurt dan alle beschavingen samen.
En dieper nog, voorbij de drempel van het vaste, klopt het eigenlijke hart: de kern. Een kathedraal van vloeibaar ijzer, een oceaan van metaal die rondwervelt in een eeuwige cirkelgang. Hier smeedt de aarde haar ziel, haar magnetische wezen. Dit is de verborgen smidse, de oorsprong van de onzichtbare kracht die de naald van het kompas richting noorden doet wijzen, die het poollicht aanwakkert en een schild weeft tegen de kosmische straling. Het is een herinnering aan de oer gewelddadige geboorte van ons zonnestelsel, een gloeiende erfenis diep in ons aller binnenste.
Maar wat zegt dit diepe, verborgen innerlijk ons? Het zegt dat het wezen der dingen niet ligt in wat zichtbaar is, maar in wat verborgen is. Dat de stilte niet leeg is, maar vol van een onvoorstelbare activiteit. Dat de steen onder onze voeten niet dood is, maar leeft op een tijdschaal die onze verbeelding trotseert. We zijn gasten op de huid van een reus, gevoed door de warmte van een hart dat we nimmer zullen aanschouwen. Het binnenste van de aarde is onze grootste metafoor. Voor het onbewuste, voor de geheime drijfveren, voor de gloeiende kern van creatie die in alles schuilt. Het nodigt ons uit om, net als Jules Verne’s helden, niet slechts naar de horizon te reizen, maar naar het centrum van onszelf, naar die verborgen vuurzee die ook in ons klopt, de stille, vormende kracht die ons, vaak ongemerkt, draagt en richting geeft. En zo zijn wij, met onze jachtige dagen, slechts een voorbijgaande rimpeling op de huid van die reus die zijn eeuwen traag en diep ademt. En wie heel stil is, kan in z’n eigen polsslag de echo voelen kloppen van dat oeroude, metalen hart, de kern van deze diepgang. Zo verbindt de stilte in onszelf zich met de resonantie van de aarde en wordt de puls van haar metalen kern een zacht, onzichtbaar anker in onze diepste stilte.
Zie ook: http://spirituelefilosofie.blogspot.com
Schrijver: J.J.v.Verre., 13 november 2025
Geplaatst in de categorie: natuur

Geef je reactie op deze inzending: