Inloggen
voeg je beschouwing toe

Beschouwingen

Hoe betrouwbaar zijn diagnoses binnen de GGZ?

Heel veel artsen en instellingen gebruiken tegenwoordig het DSM-IV handboek. Deze afkorting staat voor ‘Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders’. Met dit handboek kunnen psychische aandoeningen worden gediagnosticeerd.

Het cruciale probleem van dit boek is dat er geen theoretische basis is voor het classificeren van psychische stoornissen. Men gaat puur en alleen uit van gedragskenmerken en leidt daaruit af welke stoornis daaraan ten grondslag ligt. Die manier van werken is te vergelijken met het classificeren van bomen en planten met behulp van een handig determineerboekje: hoe meer kenmerken je van een bepaald soort gekte aantreft, des te groter is de kans dat het inderdaad om dat type gekte gaat.

Problematisch daarbij is natuurlijk dat het gedrag van iemand nooit los kan worden gezien van de context. Wat in de ene situatie normaal en passend is, is dat in een andere situatie volstrekt niet. Het bij elkaar graaien van een aantal gedragskenmerken om daar vervolgens een etiket op te plakken is altijd discutabel. Zelfs vooraanstaande psychiaters geven dan ook toe dat het DSM veel beperkingen kent.

Dit classificatiesysteem heeft echter niet alleen een wankele basis, het is ook discrimerend. Treffend voor de willekeur van het DSM is b.v. dat homofilie héél lang als een psychiatrische stoornis werd beschouwd. Dat geeft al aan dat de normen en waarden van de arts een heel groot stempel drukken op de diagnose die hij stelt. Waarschijnlijk zegt zo’n diagnose dan ook meer over de persoon van de psychiater dan over de patiënt.

Op basis van het DSM - zo is vaak terecht betoogd - zou je bovendien een heel groot deel van de bevolking als 'psychisch gestoord' kunnen beschouwen. Zo heeft meer dan de helft van de bevolking van de westerse landen minstens één kenmerk dat wijst op ‘gekte’. Maar als iedereen dan toch 'gek' is, heeft een dergelijk classificatiesysteem geen enkele waarde meer.

Met die DSM is meer aan de hand. In 2006 werd d.m.v. een onderzoek aangetoond dat 56% van alle psychiaters die moeten besluiten welke stoornissen er in de volgende versie van het DSM worden opgenomen, financiële banden onderhoudt met ten minste één farmaceutisch bedrijf. Het hoeft dan ook niemand te verbazen dat er daarom steeds meer psychische stoornissen worden uitgevonden. Voor elke afwijking moeten er immers psychofarmaca worden voorgeschreven. Zo is men in 1952 begonnen met 112 geestelijke stoornissen. In 1994 waren het er echter al 374. Ik ben benieuwd wat de score in de volgende uitgave van het DSM zal zijn, maar je mag toch aannemen dat ze de 400 makkelijk moeten kunnen halen.

Misschien kunnen ze ook een naam bedenken voor de afwijking van psychiaters om in hun studeerkamer allerlei nieuwe soorten gekte te bedenken waarmee ze de mensheid kunnen verblijden. De waarde van dergelijke handboeken lijkt me dan ook uiterst dubieus, om het nog maar heel voorzichtig uit te drukken.

Ik denk dat de toegevoegde waarde van de psychiatrie vrijwel te verwaarlozen is. In de zeventiger jaren kwam men in Italië ook al tot dat inzicht. Men heeft toen heel veel psychiatrische inrichtingen gesloten en geprobeerd de patiënten zo goed mogelijk te laten integreren in de maatschappij. De ex-patiënten bleken zich in overgrote meerderheid prima te kunnen handhaven. Kennelijk waren ze niet zo gek als hun behandelaars altijd dachten.

Nu er door personeelsgebrek steeds meer mensen overlijden in Nederlandse isoleercellen omdat er te weinig personeel is om voldoende toezicht te houden, is de Italiaanse oplossing ook voor Nederland misschien zo gek nog niet.

Schrijver: Hendrik Klaassens, 1 februari 2009


Geplaatst in de categorie: ziekte

3.7 met 7 stemmen 530



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)