Inloggen
voeg je beschouwing toe

Beschouwingen

In het opberghok bij uitgeverij Manteau

(voor Jotie T'Hooft (1956 - 1977))

De Belgische dichter Jotie T'Hooft had een intens sombere kijk op het dagelijkse leven in o.a. Oudenaarde, Gent, Brussel en Brugge. Hij is geboren als Johan Geeraard Adriaan T'Hooft op 9 mei 1956 in Bevere, gemeente Oudenaarde. Om precies te zijn in kamer 27 van het Sint-Elizabethhospitaal. Hij was het enige kind van Marcel T'Hooft en Rosa Bostijn. Ze woonden eerst in de Gentstraat 44 in Oudenaarde, maar na het overlijden van opa Gaston Bostijn, met de bijnaam Peter Elektriek en die een kunstarm had, verhuisden ze naar zijn huis op de Lindestraat 13 in Oudenaarde. Marcel was onderwijzer in Schaarbeek, later in Ronse. Rosa doet naaiwerk. Na haar zwangerschap had ze een chronische rugpijn en moest ze heftige operaties ondergaan. Opa Gerard T'Hooft, een behoorlijk geflipte schoenmaker, en Oma Elise Coeck namen de zorg voor Jotie over, net als opa en oma Bostijn. Jotie werd dagelijks verzorgd door zijn vier grootouders, wat hij fantastisch vond. Op zijn derde overleed opa Bostijn en op zijn tiende overleed oma Elise, die voor hem als een moeder was. Dit enorme verlies was voor hem een blijvend trauma. Marcel beweerde, dat dit zijn obsessie met de dood heeft veroorzaakt. Opa Bostijn werd op de begraafplaats aan de Deinzestraat begraven. Op weg naar de kleuterschool aan de Kortrijkstraat, met zijn frivole lievelingsjuf Yvette, kwam hij daar elke dag langs. Marcel zei dan telkens: 'Kijk, daar ligt peter Elektriek!' Ook niet echt handig, maar goed. De zwaargehandicapte buurman Cyriel maakt een grote indruk op Jotie. Later schreef hij het gedicht 'Ballade voor 1 been' voor hem.

Zijn kleuterjuf Eleonore Nachtergaele herinnerde Jotie zich als een uiterst welsprekend baasje. Jotie zag deze juf voor het laatst in Oudenaarde, toen hij met Ingrid Weverbergh, de dochter van de uitgever Julien Weverbergh, getrouwd was. Hij riep: 'Ik ben van de drugs af, juffrouw!'. Ze feliciteerde hem daarmee en ze waarschuwde hem voor een eventuele terugval. Nog geen jaar later zou een overdosis cocaïne hem de das om doen. In 1962 ging hij naar de lagere school in Bevere. Zijn preoccupatie met de dood en zijn triestheid hielden aan. Hij leed aan een zware depressie, waar niemand om hem heen raad mee wist. Zijn overleden oma Elise en zijn moeder slikten beiden pijnstillers. Dat voedde zijn nieuwsgierigheid naar narcotische middelen. Hij rommelde en experimenteerde in het geheim met de medicijnen van zijn moeder. Dat Jotie zielsveel van andere mensen hield staat buiten kijf, maar niemand leerde hem de heling van zelfliefde. De meesten om hem heen verdronken zelf in zelfbeklag en dagelijks geweeklaag. Jotie koos voor de lange, innerlijke weg en hij las zichzelf te pletter met o.a. Franz Kafka, Edgar Allan Poe en Hermann Hesse, vooral Hesse. 'De Steppewolf' gaat over hem, probeerde hij zijn vader duidelijk te maken, maar dat was een veel te zware kost voor zijn vader, die er niet aan begon. Jotie vond een grote troost in de stripboekenwerelden, waarin angstloos met drugs werd omgegaan. Daarna volgde het college aan de Hoogstraat te Oudenaarde. Zijn bevriende klasgenoot Peter Van Dorpe bracht hem in contact met de popmuziek, die hij net als met de literatuur fanatiek verslond.

En dan was er de mysterieuze, 21-jarige, naar patchouli ruikende jongevrouw, die hem meenam naar haar huurkamer in Gent, waar hij samen met haar LSD gebruikte en naar Frank Zappa luisterde. Hij probeerde zijn bezorgde moeder gerust te stellen, maar het hek was volledig van de dam en vele LSD-trips volgden, naast het gebruik van Triptizol, valium, hasj, sterke drank, speed, heroïne, cocaïne en verdovende cocktails. Hij vond het verschrikkelijk om uit zijn dromerige kindertijd weg te glijden. De patchoulivrouw overleed net als Jotie door de harddrugs. Op zijn 16-de kreeg hij een liefdesrelatie met de 15-jarige Ann uit Etikhove. Er was sprake van een flinke dosis seksuele passie en pure romantiek. Hij spoot geen heroïne in haar bijzijn, maar zij wist ervan. Hij wandelde vaak met haar op het oude kerkhof aan de Dijkstraat in Oudenaarde. Hij vertelde haar hoeveel hij van de dood hield. Hij liep ook langs de plek, waar hij later zelf werd begraven. Ann's familie is tegen Ann's relatie met Jotie en ze verbrak de relatie. Uit intens liefdesverdriet gooide hij een gebruikte injectienaald in haar brievenbus.

Op zijn 17-de gaat de hoogbegaafde, maar moeizaam op commando studerende Jotie in de Blekerijstraat in Gent op kamers wonen. Hij veinsde dat hij naar de kunstacademie zou gaan. Om rond te komen werkte hij in een melkerij, een weverij en een plasticfabriek. Hij stortte in en hij besloot om er een einde aan te maken. Hij spoot een injectieshot met slaapmiddelen in zijn slagader en met een scheermesje sneed hij in zijn armen. Zijn moeder, die onraad rook, vond hem onder het bloed, terwijl hij zei: 'Ik ben alleen aan het zoeken naar iets dat mijn geest verruimt, maar ik vind het niet. Dus wilde ik gewoon doodgaan, hetgeen ik allang wens en verlang!'. Het lukte hem om af te kicken en hij hield het voortaan bij hasj in zijn waterpijp. Vanwege zijn extravagante uitstraling werd er flink over hem geroddeld. Hij zou een drugsdealer zijn, wat hij in feite ook was.

Op 8 mei 1974 volgde er een razzia in zo'n 20 huizen te Oudenaarde. Jotie werd ook aangehouden en verhoord. De rechter stuurde hem naar de opvoedingsgestichten in Beernem en Ruiselede. In Beernem zat hij twee weken. In Ruiselede werd hij vijf weken continu geobserveerd. Deze mensonterende gevangenisstraf was een complete hel voor hem. Vergeet niet dat hij ook gedwongen werd om geen drugs te kunnen gebruiken. Hij zag hoe andere, vaak ouderloze kinderen heen en weer werden gesleurd en juist extra beschadigd werden. Hij zette zijn afkick voort en in Gent werkte hij in een macrobiotisch restaurant op de Sint-Michielsstraat 10, waar hij zijn geliefde Ingrid Weverbergh ontmoette. Overigens werd daar volop geblowd, harddrugs gespoten en aan vrije seks gedaan. De veelbelezen esotericus Jotie legde daar tarotkaarten voor naïeve jongedames, die hij daarna seksueel bevredigde. Hij geloofde in zijn rol als magiër, Jotie Crowley, en hij wist er ook de labiele en beïnvloedbare Ingrid te versieren. Ingrid was na vier dagen al aan het trippen. De smoorverliefde en bloedmooie Ingrid accepteerde aanvankelijk al zijn andere minnaressen, zoals Nadine, zijn vaste vriendin. Jotie was een tijd nachtwaker in een bedrijf in Oudenaarde, wat hem uitstekend beviel. In die tijd woonde hij weer bij zijn ouders, vaak samen met Ingrid. Er verschenen een paar gedichten van hem in 'Dietsche Warande en Belfort'. Ingrid vormde de schakel naar haar vader, de uitgever Julien Weverbergh, die meteen verkocht was.

Op 29 augustus 1975 trouwde hij in het gotische stadhuis van Oudenaarde met zijn minnares en muze Ingrid, die een kleurrijke jurk met een bloemenmotief droeg. Ingrid had diezelfde jurk aan op de begrafenisdag van Jotie. Hij een witte bloes en een losjes zittend spijkerjasje. Door te trouwen had de jeugdrechter geen gezag meer over hem. Ze vonden een woning op de Sint-Michielsstraat 5, tegenover het zogenaamde macrobiotische restaurant, waar ze elkaar leerden kennen. Er volgde een zo goed als drugsvrije periode, waarbij er een metamorfose plaats vond. De aanhankelijke tortelduifjes doken ineens onder in braaf-burgerlijke sferen. Tot zolang het duurde. In november 1975 verscheen zijn dichtbundeldebuut 'Schreeuwlandschap' bij uitgeverij Manteau, de uitgeverij van zijn schoonvader Julien Weverbergh. In oktober 1976 verscheen zijn tweede dichtbundel 'Junkieverdriet'. Het openingsgedicht is van Hesse, met de navrante zin: 'In unsern Jugendgarten führt keine Strasse mehr.'. Toch had Hesse maar deels gelijk, want je kunt wel degelijk het innerlijke, vrije kind bewaren of reactiveren. Op de cover staat de doodsfoto van zijn geliefde opa Gerard, wat een groot eerbetoon van hem was. Heel intiem en confronterend. En ten diepste zeer alarmerend, want hij identificeerde zich enorm sterk met zijn opa. Zoals later met zijn oudoom Charles-Louis D'Haene.

Jotie kreeg een baan als lector bij uitgeverij Manteau op de Comhairelaan 107. Jeroen Brouwers werkte daar toen ook. Jotie leek volkomen op zijn plek te zijn, maar inwendig gingen zijn destructieve neigingen gewoon door. Alsof hij een pact met de duivel had gesloten, een onzichtbare snelweg richting de afgrond. Het was natuurlijk te sprookjesachtig allemaal om te geloven, dat deze volstrekt onaangepaste bohemien ineens binnen de raderen van het kleinburgerlijke systeem zou passen. De schijn bedroog inderdaad en in de snikhete zomer van juli 1976 ging het weer helemaal mis. In zijn eigen woorden: 'Op een vroege morgen begaf ik mij naar kantoor waar, met het oog op bezoekers, steeds een flinke voorraad whisky aanwezig is. Ik nam whisky, tabletten en spuit mee naar de kelder van het gebouw waarin, oh symbool, een zeis stond en verder niets. Vervolgens loste ik de tabletten op met water, trok ze in de spuit, dronk de rest van de fles leeg en spoot de hele inhoud aan valium in een ader. Duisternis dekte me toe.' Hij werd allereerst door een geschrokken werkster gevonden. Daarna vonden zijn ouders en Ingrid hem in de kelder van Manteau, met de spuit naast zich en een lege fles Cutty Sark whisky. In de kliniek te St.-Agatha-Berchem lag hij onder een zuurstofmasker. Ze vreesden voor zijn leven, want ze wisten nog niet precies wat hij ingenomen had. Het eerste wat de ontwaakte Jotie zag was een foto van de Cutty Sark. Op het behang in zijn jongenskamer op de Lindestraat 19 stonden schepen. In de lente van 1976 waren Jotie en Ingrid naar de Canarische Eilanden geweest, waar ze drie schepen van de Cutty Sark-zeilwedstrijd hadden gezien. Jotie hechtte veel waarde aan symbolisch denken.

Jotie had destijds financiële problemen en hij had een cheque, bedoeld voor de uitgeverij, achterover gedrukt. De intellectuele hypochonder Jeroen Brouwers noemde de kelder bij het Manteau-herenhuis eerder een soort souterrain, met onder de trap naar de eerste verdieping een klein berg- en bezemhok. Daar vond de tweede suïcidepoging van Jotie plaats. Het mag zo zijn dat Brouwers hiermee de omgeving minder imposant dacht te maken, het doet niets af aan de belevingswereld van Jotie, die wel degelijk een groteske, beeldrijke ervaring had. Dat is het verschil tussen een rasdichter en een ploeterende prozaïst. Jotie zal een zwabber of bezem voor een zeis hebben aangezien. Dat doet iedereen in zo'n hallucinerende, psychotische geestestoestand. In het ziekenhuis dreigde Jotie van de balustrade te springen, wanneer ze hem naar een instelling zouden sturen. Zijn ouders namen hem mee naar Oudenaarde. Hij wees naar de spoorlijn achter hun huis en hij zei: 'Nu kan ik hier onder de trein springen!'. Die optie had hij al veel eerder overwogen.

Dat hij na deze misstap ook nog eens bij uitgeverij Manteau ontslagen werd, heeft Ingrid haar vader nooit vergeven, te meer omdat Julien Weverberg wist dat Jotie voor lector geknipt was en voor weinig anders. Julien de vermomde Aasgier. Hij was in de greep van de valse demonen, die aan hallucinerende middelen vastkleven en waarmee angsten schrikbarend worden uitvergroot. Jotie heeft zichzelf bedrogen, terwijl hij zei naar geestverruiming te zoeken, verwarde hij dat met zijn ziekelijke fascinatie voor de fysieke dood. Op zijn schrijftafel stond een mensenschedel, die Ingrid cadeau had gekregen en die hij koesterde. Hij leed aan een zware vorm van een borderline persoonlijkheidsstoornis, gekoppeld aan een diepgaande, chronische depressie en een overduidelijke paranoïde schizofrene en hoogst psychopatische onderlaag. Alle metaforen en inlevingen in zijn poëzie gaan over hemzelf. De sterk vereenzaamde ziel Jotie zag de fysieke dood als een permanente staat van gelukzalig en pijnloos high-zijn, als het absolute en volmaakte tovermiddel psilosibine, wat hij uit zijn stripboeken had gepuurd, als de ultieme zelfverlossing richting het nirvana, zonder de aardse moeiten van het zoeken en inspuiten van geest ver rui men de verlichtingsmiddelen.

In de fatale nacht van 5 op 6 oktober 1977 overleed de zwart-romantische, hoogstgeniale, geestrijke dichter Jotie T'Hooft door een overdosis cocaïne. Als een waardig gestreden kruisridder. Als een intens geleefde rozenkruiser. Als een moedige Tempelier. En voor wie dat nog niet duidelijk is, als een ware mysticus en zelfopofferende heilige. Een week eerder had Ingrid hem verlaten en wilde ze van hem scheiden. Hij was een sterk vermagerde schim. Jotie's vriend Christian kwam bij hem langs in het zwartgeverfde huis op de Kerkstraat 99 in Sint-Agatha-Berchem. Ingrid was er nog om wat spullen op te halen. Haar laatste woorden waren: 'Je ziet mij nooit meer terug!'. Ten diepste had Jotie die verwijdering zelf bewerkstelligd. Hij was immers een meester in het creëren van zijn eigen drama's. Door zijn speedgebruik sloeg hij Ingrid. Hun zwarte huis was een horrorfilmlocatie, een drugspand vol met aanwaaiende verslaafden. Heroïne, cocaïne, speed, marihuana, noem het maar op, alles was aanwezig. Jotie en Ingrid hadden hun armen met broekriemen afgebonden. Ingrid deed volop mee. Er was geldgebrek en Jotie vree met wie hij maar wilde, ook de vriendinnen van Ingrid. Drugs kunnen sterk lustopwekkend en grensvervagend werken en de seks vele malen mooier en intenser maken. Zij kregen hoogoplopende ruzies met elkaar. De hartgebroken Jotie had geprobeerd zichzelf te verhangen en Christian nam hem mee. In het huis van Christian R., in de Meestraat 3 te Brugge eindigde Jotie's avontuurlijke bestaan. Vooral in zijn verlichte geestesleven op aarde. In die ene, opmerkelijke incarnatie. Rond half twaalf 's avonds kwam de dealer Mario 9 gram cocaïne, vermengd met chemische cocaïne, brengen, samen met zijn vriendin en een vriend, die de auto bestuurde. Jotie, Christian, Mario en zijn vriend namen een snuif.

Toen de drie bezoekers weg waren, gingen Christian en Jotie naar hun eigen kamer. Christian hoorde Jotie nog twee keer naar beneden en weer omhoog lopen. Hij keek nog even bij Jotie of alles goed met hem ging. Jotie deed goed gemutst en hij stelde hem gerust. Maar in feite spoot Jotie de resterende cocaïne in zijn aderen. Rond vier uur 's nachts snelde Christian naar de nog steeds aangeklede Jotie, die in coma en in ademnood was. Hij had hem nog zo gewaarschuwd om voorzichtig te zijn, ook al beweerde Mario dat cocaïne spuiten geen kwaad kon. Zijn laatste woorden in dat naargeestige, lege kamertje had hij op een lelijk stuk behang met duizelingwekkende medaillonrondingen geschreven: 'Dag kleine meid! Veel geluk!'. Zijn laatste gedachten waren terecht bij zijn intens geliefde Ingrid. Het was in een verlaten jongenskamer, een krakersverblijf, een typisch drugsgebruikersmilieu. Met een op de grond gesmeten matras en een walgelijk bedkastje.

Op 12 oktober 1977 is Jotie op de begraafplaats aan de Dijkstraat in Oudenaarde begraven. Hij is aan de hulpverlening ontglipt en hij heeft zichzelf totaal bewust van zijn wilsbesluit zijn zo kostbare leven ontnomen. Bijna alsof hij ook niet anders meer kon, gezien al zijn voorbereidende werkzaamheden en lyrische aankondigingen. Na zijn tweede zelfdodingspoging had hij adequate hulp moeten krijgen en een duurzame behandeling bij een in borderline gespecialiseerde psychiater, maar dat is allemaal achteraf gepraat. Zijn doodsdrift was blijkbaar heel erg sterk ontwikkeld. Dat had ontrafeld en opgelost kunnen worden. Zijn weigering tot vrijwillige opname in een kliniek was al verdacht. Verder mag het duidelijk zijn dat zijn hele levensloop inzake drugsgebruik één langgerekte poging tot zelfdoding was. Tot de rek van uitstel eruit was. Tot hij geen verdriet meer aankon.

Schrijver: Joanan Rutgers
3 april 2020


Geplaatst in de categorie: idool

4.5 met 2 stemmen 58



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)