Kapper
Je had in ons buurtje drie herenkappers.
Niks bijzonders, want we konden ook kiezen uit drie groenteboeren, vier melkzaken en meerdere sigarenwinkels. Het was in de dagen voor de supermarkt en je had nog een ijssalon waar ‘s avonds de oudere jongens en suikerspinmeisjes zich verzamelden rond de eerste buikschuivers.
Omdat deze poel des verderfs het voorportaal voor de kroeg vormde, was er door mijn vader een ‘no go area’ van drie straten verordonneerd, waar hij me niet wenste aan te treffen. Het was het mindere gebied in een wijkje van een halve vierkante kilometer. Wij zaten aan de goede kant. Daar woonden huis aan huis en soms in hetzelfde portiek de kantooremployees van enkele concurrerende Verzekeringsmaatschappijen.
Alle eenverdieners slingerden iedere morgen rond 8 uur een been over de stang van hun Fongers of Gazelle en sloegen na een laatste zwaai van hun arm de hoek om, op weg naar de binnenstad. Een dunne leren tas onder de snelbinders met daarin de middagboterhammen. In de zomer hadden sommigen hun colbert achterop en droegen een wit overhemd met korte mouwen, dat opbolde in de warme wind.
Maar ook binnen de kleinste enclave was er standsverschil, zo waande de werknemer van de wat chiquere ‘Eerste Nederlandsche’ zich superieur aan zijn buurman die bij een maatschappij werkte zonder ‘sch’ en die niet kon bogen op het predicaat ‘van 1903'.
Daarnaast was er dan nog je functie, die een rol speelde bij de vraag wie met wie verkeerde en welke kruidenier je frequenteerde.
Maar daar ging dit stukje niet om. Ik wou het hebben over kapper De Wit die om de 6 weken met sadistisch genoegen zijn handaangedreven tondeuse in mijn nek plantte, om er ook de laatste haartjes nog uit te rausen.
Die kapper dus had een knecht, Mauk genaamd, die maar één goed been had. Een zachtaardige, wat trieste man die zich hinkepinkend door de kleine ruimte bewoog en zich vooral bezig hield met het aanvegen van plukken haar die in een luik onder de vloer verdwenen. Een houten luik met een grote ijzeren ring eraan, boven een diep, donker gat. Soms verbeeldde ik me dat er gesmoorde kreetjes uit opstegen.
Er was iets met de oorlog en Duitsland, zij samen en een ‘hand boven het hoofd.’ Dat werd tenminste gefluisterd. Maar wat precies?
Dat ga ik nog eens verzinnen.
Geplaatst in de categorie: algemeen