Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen over humor

Dit is mijn put

Blankenberge, augustus. Ik zit al vroeg op het strand, om de grootste drukte te vermijden. Er staat een lekker zonnetje en ik heb me dicht tegen de duinen in een put genesteld. Boekje, drankje, de dag kan niet meer kapot. Als ik over het kaft van Stephen King's Tommyknockers gluur wordt de horizon aangenaam gebroken door het profiel van een eveneens boekenlezend meisje. Ze zit er alleen, op een handdoek, slechts gehuld in haar eenzaamheid en een minuscule gele bikini. Terug naar de Tommyknockers. Pagina 1. Ze schudt af en toe met haar hoofd als haar lange haren voor haar ogen vallen. Prachtige, donkere ogen, verbeeld ik me, al kan ik dat natuurlijk niet zien door die zonnebril. Of heldere, blauwe ogen, waar je in verdrinkt als je er te lang in staart. Hoofdstuk 1. Dat papier glanst te hard. Ik zou ook mijn zonnebril moeten opzetten, maar dan valt het moeilijker om oogcontact te maken, en daar begint tenslotte toch alles mee. Eerste alinea. Ik had geen pocketuitgave mogen kopen, die letterjes dansen al voor mijn ogen. Ik begin wat weg te doezelen en hoor in mijn halfslaap stemmen, Duitse stemmen. Dan verduistert de zon en ik krijg een schep zand over mijn hoofd. Ik open mijn ogen en merk tot mijn schrik dat er een volledig gezin tot aan de rand van mijn put is opgerukt. Een klein meisje, hoogblond, met een pruillip, gewapend met emmer en schop kijkt me verstoord aan. Achter haar komt nog een jongetje aangestrompeld, met een windzeil, dan mams en paps met ingevette bruine torso's. Ze houden halt voor mijn put en staren op me neer. Het blijft even ongemakkelijk stil, want ik vind niet dat ik Hallo of zoiets moet zeggen, want ik ken deze mensen van haar noch pluim. Het kleine meisje begint te huilen en dat is het signaal voor paps om in actie te komen.

"Dit is mijn put," zegt hij, op een manier die geen tegenspraak duldt. Hij zegt eigenlijk "poet" in plaats van "put", maar ik kan er niet om lachen, daarvoor is de dreiging te reëel.

"Ik was hier eerst," mompel ik, weinig overtuigend. Ik ga recht staan om de verhoudingen een beetje minder belachelijk te maken en klop nogal woest het zand van mijn billen. Het kleine meisje deinst achteruit, valt en zet een sirene op, waardoor de wanden van mijn put beginnen af te kalven. Ik besef dan al dat ik een verloren strijd lever.

"Kijk maar," zegt de Duitser, "daar staat mijn naam." Hij wijst in de richting van het kleine door mensenhanden gevormde zandbankje, waarop je duidelijk de afdruk van mijn billen kan bewonderen. Ik zie het nu ook: tegen de rand van de kuil zijn een aantal schelpjes gedrukt die, met wat goede wil, de naam "KURT" vormen.

"Ich habe das nicht gewust," grinnik ik, in een poging om grappig te zijn. De jongen merkt dat ik geen partij ben voor zijn vader en plant met een driftig gebaar zijn stokken in het zand. Ik word gewaar dat het meisje in de gele bikini naar ons kijkt. Naar mij kijkt. Ik kan toch niet voor haar neus afgaan als een gieter? Maar wat moet ik, om tenminste voor de schijn mijn eer te redden, tegen dit Teutoonse geweld beginnen?

"Ik heet ook Kurt," zeg ik in een ingeving. Dat is natuurlijk niet waar, want toen ik geboren werd, lag voor mijn ouders de bezetting nog te vers in hun geheugen. Ze zouden het nooit in hun hoofd hebben gehaald om de vrucht van hun vrije liefde Adolf, Herman of Kurt te noemen. Ik besef plots dat hier nog iets anders op het spel staat, afgezien van de blik van het meisje: ik ben hier, in mijn blauwe Speedo-zwembroek, als representant van mijn ouders, als verdediger van de zwakken en onderdrukten. Deze put moet ik verdedigen tegen de onverdraagzamen. Het begint met deze put, maar je weet niet waar ze ophouden. Persoonlijk heb ik niets tegen Duitsers, behalve als ze grondhongerig en agressief worden.

"Nee," zeg ik, met een hernieuwd zelfbewustzijn. "Ik verzet hier geen voet. Dit is mijn poet." Ik doe mijn best om mijn stem diep en kordaat te laten luiden, wat me heel wat inspanning kost. Van nature klink ik wat dunnetjes, behalve wanneer ik in mijn vinger snijd of buikkrampen heb.

De onderkaak van de Duitser zakt wat, zodat zijn mond nu half open staat. Nog even, en hij begint te kwijlen, denk ik. Ik besef dat ik ook niet te ver moet gaan, dat ik hem de gelegenheid tot een eervolle aftocht moet bieden.

"Willen we erom tossen?" stel ik voor. Ik rits het zakje in mijn speedo-zwembroek open en begin naar een munt te delven.

"Nein!" gromt hij.

Ik rits mijn zakje terug dicht. Niet dan, denk ik. Maar wat wil je dan, armworstelen misschien? Maar daar ben ik dan weer niet zo voor te vinden. Deze knaap is een ware mannetjesputter. Zijn ouders hadden echt het beste van zichzelf gegeven toen ze hem verwekten. Dijbenen als pilaren, borstspieren als een gorilla. En met één van die armen zou hij me gemakkelijk tot bij het meisje met de gele bikini kunnen gooien. Alleen die onderkaak hangt er wat minnetjes bij. Waarschijnlijk had hij niet op enige tegenstand van betekenis gerekend. Een sturm und drang mens. Een blitzkrieger die gewoonlijk krijgt wat hij wil.

"Dit is mijn poet," herhaalt hij. "Mijn naam is Kurt, en daar staat het." Verbeeld ik het me, of klinkt het onzekerder dan de eerste keer? De jongen is gestopt met het zetten van het windzeil en kijkt ons vol verwachting aan. In zijn verbeelding ziet hij mij al door de lucht zeilen, met in mijn nek-en bilstreek de reuze afdruk van de hand van zijn vader. Zou mijn speedootje zulke behandeling wel zou kunnen doorstaan?

Maar ik weet dat mijn kansen er niet zo slecht voorstaan. De mannetjesputter posteert zich nog altijd aan de rand van de kuil en boekt geen terreinwinst. Ik merk dat het meisje met de gele bikini haar zonnebril heeft afgezet. Zie ik een glimp van bewondering, of is het eerder medelijden dat ze uitzendt? In elk geval, we hebben oogcontact, voor de eerste keer! Ik kijk naar de Duitser, klaar voor de beslissende slag.

"Het strand is van iedereen," zeg ik. "En niemand heeft alleenrecht op een bepaalde plaats. En als U dat niet gelooft, dan moet U maar naar de politie stappen, of naar het gemeentehuis. Zeggen ze daar dat ik moet ophoepelen dan ben ik alsnog bereid om deze put aan U af te staan. Eerder niet, of het moest beginnen regenen."

Ik weet niet waar ik de moed vandaan haal, maar het kan me ineens niet veel meer schelen dat hij me een klap verkoopt. Ik voel me vreemd rustig, alsof ik zelf vanuit de hoogte op mijn eigen acties neerkijk, alsof ik niet zo betrokken ben bij dit banale poppenspel. Ik heb mijn lichaam verlaten en kijk gelaten toe wat er gebeurt. Terwijl de Duitser zich omdraait en druk met zijn vrouw overlegt, gaat mijn aandacht naar het meisje. Ze ligt nu met haar hoofd naar me toe en glimlacht. Haar gebruinde lichaam steekt sterk af tegen de gele bikini, en ik weet me gevangen door het spel van licht en schaduwen op haar huid. Ik glijd terug in mijn lichaam, neem mijn boek en strandzak en klim uit de kuil, zonder nog iets tegen mijn belagers te zeggen. Ik weet al, terwijl ik ongehaast op haar toe stap, wat mijn eerste woorden zullen zijn. Ik zal voor haar gaan staan, glimlachend op haar neerkijken, en met een raadselachtig vleugje bedreiging in mijn stem zeggen:

"Dit is mijn handdoek."

... Over territoriumgedrag ...


Zie ook: https://sites.google.com/view/julesgrandgagnage

Schrijver: Jules Grandgagnage, 9 januari 2024


Geplaatst in de categorie: humor

Er is nog niet op deze inzending gestemd. 102



Er is 1 reactie op deze inzending:

Naam:
Nico Noorman
Datum:
9 januari 2024
Prachtig verhaal en een fraai taalgebruik. Zelf had ik ook ervaringen met Duitsers op het strand. Zal het binnenkort als verhaal op de site zetten.

Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)