Duur
Als hij binnenkomt, worden tassen verplaatst, stoelen iets van hem weggeschoven. Het is of hij besmet is met iets wat je beter niet hardop kunt uitspreken. Dirk lijkt het niet te merken. Of hij doet alsof.
Sinds hij bij zijn dochter woont, is het erger geworden. Vlak nadat de buurvrouw een kort gesprek met hem had gevoerd, sprong er een loslopende herdershond tegen haar op en brak ze haar heup. Zijn kleinzoon kreeg een paniekaanval na een wandeling samen. “Weet niet,” zei hij toen zijn moeder vroeg waarom. Maar sindsdien blijft hij boven als Dirk beneden is.
Op woensdag viel de oven uit toen Dirk een ei bakte. Op donderdag begon de de wasmachine te lekken, toen Dirk zijn kunstgebit stond te poetsen. Op vrijdag verloor zijn schoonzoon zijn baan. Niemand zegt dat het zijn schuld is, maar iedereen kijkt anders naar hem.
Soms zwerft hij door de stad. In de bibliotheek leest hij een tijdschrift of een krant. Een kind dat achter hem langsloopt, struikelt en schreeuwt moord en brand. Zijn moeder komt aangerend, hurkt bij hem neer en troost hem. Ze helpt hem overeind en kijkt Dirk ondertussen met op elkaar geklemde kaken aan.
Vroeger werkte hij bij de spoorwegen; voerde stil en punctueel zijn taken uit. Een half jaar na zijn pensionering – 42 dienstjaren, gouden speldje en de rest van zijn leven vrij reizen voor hem en zijn vrouw - overleed zijn vrouw in haar slaap. Het is inmiddels alweer acht jaar geleden. Daarna is hij veranderd. Eet weinig, heeft minder aandacht voor zijn uiterlijke verzorging. Met praten is hij helemaal opgehouden. In het begin had hij veel aanloop van buren en familie. Na verloop van tijd bleven ze weg.
’s Nachts droomt hij van sneeuw die alleen hij ziet vallen. Van een kamer zonder ramen. Van een naam die hij vergeten is, maar waarvan hij zeker weet dat die ooit belangrijk was.
Hij zegt niets. Niet als zijn schoonzoon bij het afstoffen een vaas tulpen omstoot. Niet als de buurjongen wordt aangereden op de hoek van de straat. Niet als hij zijn dochter hoort huilen aan de andere kant van de dunne slaapkamermuur.
Hij denkt dat hij iets met zich meedraagt. Iets wat kapotmaakt.
’s Avonds zit hij in zijn slaapkamer, die ruikt naar stof en beddengoed, aan een bureautje. Als hij klaar is met de krant, opent hij “Het Dikke Woordpuzzelboek”. Honderd puzzels, vijftig woorden per puzzel. Grote letters.
In de boom waar hij op uitkijkt, krast een kraai.
Hij schuift zijn leesbril naar voren, laat het potlood dwalen over de rijen en kolommen. Leuning, mand, straat. Bij ‘duur’ blijft hij hangen. Hij omcirkelt het en zegt het twee keer hardop: ‘Duur. Duur.’ Hij denkt niet aan een hoge prijs, maar aan lengte in tijd.
Hoe lang heb ik nog? denkt hij.
Geen klacht. Geen angst. Het woord dringt zich op … God mag weten waarom.
Het zal wel iets te betekenen hebben. Maar niet iets wat in zijn puzzelboek met de grote letters te vinden is.
In de boom krast de kraai opnieuw.
Hij legt het potlood neer, schuift het boek van zich af. Zijn thee is koud.
Geplaatst in de categorie: individu