Niet te bevatten
In vele gevallen betreffende mijn denken en handelen ben ik consequent. Nú blijkt weer eens te meer dat ik nooit van mijn leven tot op heden écht standvastig ben gebleven.
Dit oprecht bedoeld verslag is in beginsel niet mijn idee. Joanan Rutgers schreef onlangs onder mijn inzending “Vacuüm” in zijn reactie o.a.: “. . . Of laat ons eens weten hoe het is om als Duitser met zo'n collectief schuldbewustzijn inzake de Tweede Wereldoorlog te zitten opgescheept. . . “ Mijn antwoord daarop was globaal, met redenen omkleed, er nooit aan te beginnen.
Na 62 jaar lang de Dodenherdenking en daaropvolgend de Bevrijdingsdag sereen en mét een collectief schuldgevoel te hebben meebeleefd ga ik nu, niet zonder schroom, tóch overstag. Het is mijn bedoeling dat de lezer zich in mijn belevingswereld in het verleden probeert te verplaatsen, waar ik een ervaring had, waarvan ik hem/haar zonder opsmuk deelgenoot van zou willen maken.
- Het was ongeveer in september 1956, dat ik toevallig een korte ontmoeting van nog geen vijf minuten had met een heer van middelbare leeftijd. Zijn directe vraag of ik een Duitser was kon ik slechts verschrikt bevestigen. Zeven maanden fonetisch blokken op die éne zin: ‘Het Sjefeningse sjippersmaisje uit Aimuiden” had helaas nog in niets geresulteerd. Op zijn vragen of ik verkering had en ook of mijn meisje en ik zin hadden bij hem thuis een kopje koffie (met Buisman) te komen drinken kon ik alleen maar, uit het veld geslagen, met ja antwoorden. “Tot vanavond dan”, zei hij vriendelijk en hij vervolgde zijn weg. Mijn meisje en huidige echtgenote vond het maar vreemd en toch waren we er op de afgesproken tijd. Wij werden vriendelijk door hem en zijn echtgenote ontvangen en na ongeveer een half uurtje over van alles te hebben gepraat werden wij uitgenodigd om onder de lamp aan de eettafel plaats te nemen.
Het echtpaar wist inmiddels waarom ik naar Rotterdam was gekomen en de man vroeg ons beleefd, of wij het mentaal aankonden naar een paar foto’s te kijken die nogal schokkend zouden zijn. Zo niet, dan zou hij, met alle begrip, er verder niet meer over praten. Na onze toestemming kwamen er twee lijvige albums op tafel propvol met de meest verschrikkelijke foto’s uit een concentratiekamp, waarvan ik de naam niet meer weet. Hij legde ons kalm en duidelijk de situatie op de foto’s uit en wees zo af en toe op een skeletachtig figuur met de woorden: “dat ben ik”.
Ik werd ter plaatse overvallen door een collectieve schaamte die alleen later nog door het zien van de documentaires van de schrijver Dr. Loe de Jong werd overtroffen. Na een korte stilte zei onze gastheer: “Nu zult u zeker denken, dat ik u vanzelfsprekend hartgrondig haat, maar dat is NIET het geval – mijn kwelgeesten had ik echter ter plaatse gewurgd als het had gekund”.
Tegen de tijd dat wij weer naar huis wilden gaan, zei hij met nadruk tegen mij: “Ik hoop oprecht dat u samen een stelletje blijft dat gaat trouwen en dat u kinderen op de wereld zet. Wanneer u erin slaagt hen tijdens de opvoeding ervan te doordringen, dat alle ellende van oorlog, martelingen enz. niets oplossen maar alleen verdriet en gemis met zich brengen, dan is mijn ‘missie’ vanavond geslaagd. Neemt u mij vooral niet kwalijk, dat ik u zulke verschrikkelijke foto’s moest laten zien”. We namen beleefd afscheid en keerden huiswaarts. Het maalde door mijn hoofd: “Hoe is het mogelijk, dat zo iemand mij niet haat. Je verwacht het van allen die op welke manier dan ook onder de gevolgen van de oorlog hebben geleden, hun liefsten zijn verloren en voor de rest van hun leven getekend zijn. Wat wij deze avond hebben meegemaakt staat daar toch haaks op; het is toch de omgekeerde wereld?” Mijn meisje zweeg met een betraand gezicht . . .
Een dag later kreeg ik hoge koorts zonder aanwijsbare reden. Ik sliep nagenoeg niet meer en had voor de eerste keer duidelijk ‘heimweh’. De dokter dacht aan een collaps, een zenuwinzinking, vermoedelijk door het feit om in recordtempo de taal zonder accent te willen leren spreken en vooral niet door derden, amper 11 jaar na beëindiging van de oorlog, als “weer zo’n tering-mof” te willen worden ervaren. Tegenwoordig zou een dokter vergelijkbare symptomen als ‘burnout’ omschrijven.
– Kijk Joanan, juist om die redenen heb ik, op deze uitzondering na, nooit iets erover willen schijven. Met de beheersing van de Nederlandse taal (op enkele germanismen na) zit het wel snor en met het bijna niet meer hoorbare accent eveneens. Toch had ik in de jaren zestig van de vorige eeuw de man, die mij vroeg of ik uit Indonesië kwam, wel spontaan willen zoenen. Hetgeen tegelijk bevestigt, dat ik ook maar gewoon een simpel mens ben.