De kerstman bestaat echt
Het jongetje drukt zijn neus tegen het raam. Het sneeuwt. De bloemen staan op de ruiten. Het jongetje kreeg niets van Sinterklaas, terwijl zijn vriendje na de verjaardag van de goedheiligman met een MP3-speler pronkt. Het jongetje had nog wel een winterpeen voor het paard achtergelaten, maar de volgende dag lag de peen er nog steeds.
Zijn vader en moeder zeggen steeds dat Sinterklaas niet bestaat, maar hij weet wel beter. ’s Nachts had hij de oude man over het dak horen lopen. Nu is het bijna kerst en hoopt hij dat de kerstman langskomt, maar zijn ouders zeggen dat de kerstman een Amerikaans verzinsel is.
Hij heeft een erg lieve vader en moeder, maar de laatste tijd zijn ze zichzelf niet meer. Vader werkt niet, waarom weet het jongetje niet. Het is koud in huis. De verwarming gaat niet veel meer aan. Gelukkig krijgt hij wel iedere dag boterhammen met pindakaas en hagelslag, die heeft hij het liefst. Het kind hoopt niet dat zijn vader en moeder hem over drie maanden gaan vertellen dat verjaardagen niet bestaan. Hij drukt zijn neus tegen het raam en hoopt in de sneeuw de kerstman te zien. Met al zijn krachten doet hij het raam open. Hij kijkt uit het raam. Plots voelt hij iets nats op zijn gezicht, alsof een hond hem likt.
Beneden maken papa en mama zich zorgen. Ze willen hun zoontje wel iets geven, maar het kan gewoon niet. Ze krijgen iedere dag een incassobureau op visite. Te ruim geleefd… Ze willen wel een droomwereld voor hun zoontje, maar kunnen die hem niet geven. Er is niet eens een kerstboom. Ze moeten hem wel zeggen dat er geen oude mannen met baarden bestaan.
Dan ziet hij een rode neus en hoort hij een oude sonore stem. “Rudolf, af.” “Het is een hert met een rode neus,” roept het jongetje verheugd. “Kun je even opzij gaan, dan kom ik naar binnen.” Het jongetje gaat opzij. Een oude stramme man met baard en in een rood pak klimt door het raam. “Rudolf, en nou liggen, anders krijg je vanavond geen kerstkrans. Zo jongetje, ik denk, ik kom eens even langs. Gelukkig slaap je nog niet. Ik had eerder willen komen, maar bij Zestienhoven kwam ik in een file terecht en Rudolf was vanavond erg lastig, vloog steeds de verkeerde kant op. Het is een dondersteen hoor, die Rudolf.”
De vader en moeder hebben toch een feestmaal voorbereid voor kerst. Een rollade van Bas, die is lekker en niet zo duur. Spruitjes en sla. Voor het jongetje een zak diepvriespatat en een frikandel. Even de zorgen vergeten.
“Bent u God?” vraagt het jongetje. “Dat zou ik wel willen,” zegt de oude. “Nee, ik ben gewoon de kerstman.” “Dus u bestaat.” “Anders zou ik hier niet zijn. Jij mag een cadeau uitkiezen.” Dat moeder niet meer zo huilt en dat vader geen verdriet meer heeft.” “Daar zal ik voor zorgen,” belooft de oude baas. “Rudolf, kom, we gaan. We hebben nog meer te doen.”
De oude stapt het raam uit en neemt plaats in de slee. Ze zwieren door de hemelen. Een beetje schommelend. Rudolf lijkt nog steeds een dissident met rode neus. Het jongetje rent de trap af. “Mama, papa, ik heb de kerstman gezien.” Ze lachen, wat een verbeelding heeft die jongen toch.
Alle drie staren ze met open mond naar de kerstboom. Piek, ballen, lichtjes. Een grandioos ontbijt. Cadeaus: voor moeder een luchtje, voor het jongetje een leren voetbal en voor vader… er ligt een diepvrieskalkoen op zijn bord met een enveloppe. Vader rukt de enveloppe open. 0,00 staat er op de rekening. 0,00 en hij maakt een rondedansje. In de ijskast carpaccio, krab, tiramisu en natuurlijk patat met frikandellen. Het sneeuwt door de eeuwen heen en als je goed kijkt zie je een slede vliegen, kriskras door de lucht.
Nee, de kerstman is niet dronken, het is dat beest met die rode neus dat weer eens a-sociaal gedrag vertoont.
Geplaatst in de categorie: kerstmis