Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

Mijn ene opa

Vroeger heb ik een tijd twee opa’s gehad. Op zich niets bijzonders natuurlijk. In mijn geval echter was de een hééél erg prottestants en de andere even erg katteliek. Rooms katteliek wel te verstaan, maar toen wist ik nog niet dat er verschillende soorten kattelieken waren. Ik ben dus katteliek opgevoed want anders mochten je ouders van de pastoor niet trouwen. Ongehuwd samenwonen mocht in beide milieus ZELFS NIET GENOEMD WORDEN.

In de eerste jaren was de verhouding tussen beide families licht problematisch, zal ik het maar wat vergoelijkend noemen. Voor de ene familie was mijn moeder een ‘duvelinne’ en ik een ‘satanskind’ en in de andere familie maakte men zich grote zorgen of het met ons gezinnetje – vooral met de kinderen – wel goed zou aflopen. ‘Twee geloven op één kussen…’. Je weet wel.

Tegen de familietradities in werd ik naar de kattelieke opa genoemd en hij was bovendien mijn peter. Mij naar mijn vaders vader vernoemen, zoals te doen gebruikelijk was, kón niet. Wie vernoemt als katteliek zijn eerstgeborene nu naar een ‘ketter’? :?

De oudste zus van mijn vader trouwde met een man die ‘vrijzinnig’ was. Ik (goed zes jaar oud) had op mijn kinderlijke manier uitgevonden dat hij ‘tamelijk’ (net als bij ‘vrij’ warm weer) ‘verstandig’ (zoals bij ‘zinnig’ antwoord) was. ‘Tamelijk verstandig’ dus. Hij had er in ieder geval voor gezorgd dat de lieve vrede weer werd hersteld en zo mocht ik – bijna zeven jaren oud – bij de prottestantse opa op vakantie.

Oom en tante waren in haar ouderlijk huis ingetrokken, hadden het flink verbouwd en ze zorgden voor opa en de ongelukkige jongste tante. Die kon niet praten, niet zelf eten en niet alleen naar de w.c. Er was geen oma, want die was gestorven toen die jongste tante was geboren. En er was nog een neef. Die was ruim één maand ouder dan ik. Die was net als ik ‘te vroeg geboren’ (zo werd gesmiespeld) en ik had eerst nog een zusje gehad dat dood was geboren. Beetje historisch onderzoek en wat bronnenstudie en je komt later toch een keertje achter de waarheid. ;-)

Opa was een klein, witgrijs, vriendelijk en heel lief mannetje. Hij was vanaf zijn petje tot en met zijn schoenen helemaal in het zwart gekleed. Hij praatte heel zachtjes en zat veel te lezen. ‘Fongsie’ noemde hij mij, want zo praten ze daar op de Hollandse eilanden.

De oom was een mooi type. Heel bruin, hel blauwe ogen en als hij lachte zag je een gouden kies. Hij bouwde huizen. Hij had ook een jachtgeweer met twee lopen. Op een avond schoot hij op verzoek van tante vanaf een bank in de achtertuin met één schot zo maar een eend uit de lucht. Ik vond dat zielig. Maar hij zei dat hij een vergunning had.

Met die oom kon ik het verschrikkelijk goed vinden. Van hem mocht ik op het traporgel gerust iets anders spelen dan ‘Wilt heden nu treden’. Opa vond dat niet zó geslaagd en tante deed net of ze niets hoorde. Die tante was een schat, die nooit echt kwaad werd. Als ik weer eens kattenkwaad had uitgehaald of de zoveelste ‘stomme’ opmerking had gemaakt zei ze alleen maar lachend “O, o, o, o, o (altijd vijf keer), maar Fongsie toch”.

Bij het middageten moest eerst mijn neef bidden. Die zei dan heel nadrukkelijk “HeireN zeigeN deizeN spoizeN AmeN”. Daarna mocht ik op zijn kattelieks bidden. Ik sloeg een kruis, daarna driekwart over en dan weer een kruis. Want een heel Onze Vader plus Weesgegroet plus het schietgebed voor de zielen van de overleden gelovigen duurde me te uitsloverig lang. Soms kon ik echt tolerant zijn. Of zoiets.

Als het eten was afgelopen werd het altijd ineens erg stil. Dan pakte opa uit de boekenkast een reusachtig boek met twee koperen sloten eraan (het onderste was kapot). En hingen ook een stel gekleurde linten uit. ‘Daar staat een bijbel’ heette dat boek. Opa zette zijn petje af en iedereen keek in zijn bord. Dan begon opa te lezen.
Het was telkens een heel heilige sfeer net als onder de consecratie van de Mis (als het brood Jezus werd. Wat niet kon, maar daarom was het een wonder). Als opa klaar was moest de neef de laatste woorden nazeggen en hij had het altijd goed. Dat vond ik best knap van hem. Ik had er ongeveer geen woord van verstaan. Ik dacht dat opa het in het Transvaals deed. Maar dat vroeg ik maar niet. Voor de zekerheid.

Op zondagmiddag ging ik met opa wandelen. Altijd hetzelfde stuk heen en terug. Toen ik vroeg waarom we niet verder gingen zei opa dat je “op de dag des heren niet meer dan 2000 passen mocht gaan, de kerkgang daaronder niet begrepen”. Of iets in die trant. Het viel mij op dat ik kleinere pasjes maakte dan opa. Toen ik hem vroeg of dat geen kwaad kon, antwoordde hij streng: “Deze vragen zijn de heren niet welgevallig”. En toen vroeg ik maar niks meer. Over welke ‘heren’ had hij het?

De oom is jammer genoeg 15 jaar later veel te jong aan kanker gestorven. Ik ben vlak voor zijn dood nog bij hem geweest. Hij was heel geel en mager geworden. En wat zeg je dan? Ik wist het niet. Toen ik weg moest vroeg oom: “Zul je voor me bidden”? Ik zei: “Dat hoeft voor U toch niet. Als U al niet meer naar de hemel gaat..”. En toen begon hij te huilen en gaf me een zoen (wat hij nog nooit had gedaan).
Bij de begrafenis sprak een dominee, die dingen zei over mijn oom waar ik verschrikkelijk kwaad over werd. Het leek wel of de goede man een schurk was geweest. Zo ging die dominee tekeer. Ik dacht bij mezelf: ‘Je mag de predestinatie wel op je blote knieën danken dat ik dat dubbelloops geweer niet onder handbereik heb! Scheelde dus weer wat redeloos geweld.

(Wordt vervolgd)

Schrijver: Fonsaad, 23 maart 2007


Geplaatst in de categorie: familie

1.8 met 4 stemmen 1.516



Er is 1 reactie op deze inzending:

Naam:
Minervaria
Datum:
24 maart 2007
Wat een mooi stukje! Heel fijn vind ik de mildheid waarmee je de mensen karakteriseert.

Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)