Fontanel
Eerst wordt het grijs – ook bij de kapper zit er in het haartapijt steeds meer ‘zilverdraad’. “Niets aan de hand,” zeggen vrienden en kennissen dan, “grijs heeft zijn charmes”.
Maar dan valt het uit... en hij maakt zich zorgen.
Iedere keer dat hij van de badkamer komt, zucht hij want het is weer wat minder geworden. Straks komt door dat dunnende haar die knobbel van zijn merkwaardig in elkaar gegroeide schedel tóch nog zichtbaar.
Die knobbel?.. Ja, er sluimert nog steeds de verre herinnering aan een driewielertje en twee trapjes – te veel – omlaag van het ‘koertje’ naar de tuin. Zelfs de dreun op zijn hoofd is hem altijd bijgebleven, hoe jong hij toen ook was: “Ik word coureur!”... Knots!... Boem!
Was die onverwachte buiteling met de daaropvolgende onzachte landing de oorzaak van zijn chronische buil, of had hij deze al van bij zijn geboorte? Dat denkt hij niet, hoewel zijn tocht naar deze wereld door omstandigheden toch niet zo rimpelloos verliep.
Hij heeft dit verhaal natuurlijk ‘van horen zeggen’ maar aan een jeugdvriend, geboren in dezelfde nacht, werd het ook zo verteld:
Diest… In alle huizen en straten valt het licht plots uit.
Achter de muren van nummer 1 in de Vestenstraat heerst een ongewone drukte: in de duistere gangen van het ‘moederhuis’ lopen dokters en nonnen af en aan. Niemand begrijpt iets van de onverwachte stroomuitval.
--
Buiten op straat wordt de stilte van de in de nacht gehulde stad slechts doorbroken door het ritmische gehijg van een bleke fietser. En af en toe verschijnt een hoofd door een voordeur of raam: “Wat is er aan de hand? Wie heeft mijn lampen uitgedraaid en de radio afgezet? Is het weer oorlog of iets...?”
Het zweet breekt de eenzame fietser aan alle kanten uit, maar hij trapt verbeten verder en vervloekt het flauwe schijnsel van het lampje van zijn fietslantaarn voor hem op de glibberige straatkasseien.
“Dat ze net nu moet bevallen; waar vind ik in godsnaam nog een elektricien op dit uur?” dreunt het steeds maar door zijn hoofd.
En het is de ochtend van de 21ste juli: men hangt zowaar de vlaggen uit.
--
“Kaarsen branden, zusters!” roept de dienstdoende verloskundige de bewoners van het ‘moederhuis’ inmiddels opgewonden toe en in geen tijd hebben zij de verlostafel tot een sfeervol verlichte landingsbaan omgetoverd: kerstnacht midden in de zomer.
Het Eerwaarde nonnenteam buigt zich voorover als één man. Even wapperen de kaarsenvlammen en dansen vreemde schimmen op de grijze muren van de kamer.
En de ‘verkeersleider’ zegt, met toch een tikkeltje onzekerheid in zijn stem: “Laat hem nu maar komen, de kleine!”
En het wordt héél zeker ‘iemand met een kaarsje zoeken’, want de nacht wenkt niet volgens ‘de kleine’ – er komt immers geen eind aan de tunnel recht voor hem. Alleen duisternis; waar blijft het licht? En hij aarzelt: hij wil er nog niet uit.
Zo kruipen de minuten tergend traag voorbij.
Ten langen leste, toch nog aardig verontrust, veegt de dokter met een diepe zucht de angstparels van zijn voorhoofd en haalt dan maar de grote middelen boven. En de aandachtige ‘kandelaars van dienst’ zetten grote ogen nu, zien de vlammen glinsteren in de tang en houden gespannen hun adem in.
Het wordt een zware, ‘de kleine’. Hij geeft zich niet zomaar gewonnen.
Na heel wat ‘trekwerk en gesleur’, landt hij veilig. Kopje wat gekwetst – dat wel – meer niet.
Geplaatst in de categorie: geboorte
Gelukkig kan nu ook een breder publiek genieten van je veelzijdige en beklijvende auteurstalent!