Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

Trein

De trein stopte piepend en met hels geknars van remmen. Herman schrok wakker. Waren ze er nu al. Hij keek naar buiten. Een klein stationnetje. Tutterode. Tutterode? Nooit van gehoord. Op het perron liep de conducteur heen en weer.
‘Waar zijn we, conducteur?’
‘We zijn er, meneer.’
‘Waar zijn we?’
De man wees naar het naambordje. ‘Dat ziet u toch meneer. We zijn in Tutterode.’

‘Maar daar wil ik helemaal niet zijn, conducteur. Ik moet naar…’
De man onderbrak hem. ‘Verder dan dit gaan we niet, meneer. Dit is het einde.’
Een merkwaardige formulering, vond Herman.
‘Wanneer komt dan de volgende trein, conducteur?’
‘Er komt hier geen trein meer, meneer. Dit is het eindpunt. U zult moeten uitstappen.’

Herman keek rond. Verderop was wel een tunnel die in het gebergte verdween, maar er lagen geen rails meer.
Hij pakte zijn koffer. ‘Nou, dan ga ik maar. Dag conducteur.’ Tutterode?
Na hem werden de hekken van het stationnetje gesloten door een zorgelijk kijkende man met een versleten, wat vettig petje op. ‘Hè hè, blij dat u weg gaat.’
‘Heet dit hier Tutterode?’
De man wees vermoeid naar een verveloos bordje boven de uitgang. ‘Dat ziet u toch.’
‘Nou, nooit van gehoord.’
‘En velen met u, meneer. Hieruit is geen terugkeer mogelijk.’

Buiten lag een klein stationsplein, geheel verlaten. Geen teken van enig verder vervoer. Hij draaide zich om naar de spoorwegbeambte, om te vragen of er geen verder vervoer was, maar er was niemand meer te zien. Wel hoorde hij sleutels in een roestig slot krassen. Daarna was het doodstil. Geen vogelgeluid of andere tekens van leven. Hij liep het plein over en keek of er een weg verder ging.

Een met ruwe keien bestrate weg verdween tussen twee hoge graswallen. Er was geen andere zichtbare weg, dus hij liep er maar heen. Om de bocht zag hij velden zich tot de horizon uitstrekken. Maar de weg moest natuurlijk ergens heen gaan. In de verte zag hij een kerktorentje. De spits hing scheef naar opzij. Hij liep door naar de volgende bocht. Daar stond een handgeschreven naambordje. “Trutterode”. Humor in deze desolate dreven. Na nog wat bochten, waardoor hij de oriëntatie kwijt was geraakt, kwam hij aan een soort plaggenhut. “Villa Rosa”. Ah, dat moest het plaatselijk bordeel zijn. Eindelijk een teken van menselijk leven.

Toen hij doorliep kwam hij meer huizen tegen, alle in verregaande staat van ontbinding. Op een pleintje stond een grote kastanjeboom, met een rond bankje om de stam heen gewikkeld. Hij nam plaats en keek rond. Een kerk. Hij keek omhoog. Ja, dat was die hij net had gezien. De spits leek wel iets verder weggezakt te zijn. Zacht piepend ging de toren heen en weer, met een steeds toenemende hellingsgraad, gelukkig van hem af.
Uit de kerkdeur kwam een man in soutane. Vermoedelijk de plaatselijke geestelijke, zij het met een soort baseball-pet op. Deze liep naar hem toe en nam naast hem plaats.
‘Heeft u verstand van kerktorens, meneer?’
Herman kon het bevestigen noch ontkennen. De materie lag ver buiten zijn bewuste belevingswereld. Dus het zou zeer wel kunnen zijn dat hij in het verleden als een deskundige op dat terrein bekend had gestaan, maar hij had die kennis in ieder geval nu niet paraat.
‘Nee eerwaarde, niet noemenswaard.’
‘Dat moet u dat dan ook maar niet doen, meneer.’
Herman keek niet-begrijpend. ‘Wat niet doen?’
‘Nou, die kennis noemen.’
Herman knikte. Een redelijk standpunt. ‘Hoe groot is uw kudde, eerwaarde.’
De man keek geërgerd. ‘Als u nou eens begon met dat eerwaarde weg te laten. En als u schapen zoekt, dan moet u een dorp verder gaan. Daar sterft het van die beesten. Hier hebben we dat achter ons gelaten.’
‘Neemt u me niet kwalijk, eh ….’. Herman liet de aanspreektitel maar weg.
Uit een zak van zijn soutane - want anders kon Herman het kledingstuk toch niet benoemen - haalde de man een pakje vloeitjes en een tabakszakje tevoorschijn. Toen hij het openmaakte, steeg een zoetige geur op, die Herman nog wel uit zijn jeugd kende.
‘Ook een peuk, meneer?’
‘Nou eh, ik weet niet hoor. Is er politie in deze regio?’
De man keek niet-begrijpend. ‘Regio?’
‘In het dorp bedoel ik.’
‘Oh, hier in Tussenrode? Nee, dat doe ik er bij, als het nodig is.’
‘Nou, in dat geval…’
Herman kreeg vloei en een beetje kruimels. Hij draaide een mooi rond staafje. De man keek goedkeurend. ‘Ja, dat verleert men nooit.’
‘Nee, maar in mijn jaren had ik gewone tabak.’
De priesterachtige keek hem schattend aan. ‘Ja, dat moet een behoorlijke tijd geleden zijn.’
Beide mannen trokken genietend aan de sigaretten. Het werd Herman wat licht in het hoofd.
‘Ik heet Herman.’
De man knikte meewarig. ‘Ja, men kiest zijn naam nooit zelf. Ik ben Petrus.’
’Die van …’
‘Het Laatste Maal bedoelt u? Nee, dat was mijn oud-oom. Ik ben een nazaat.’
Van boven klonk een licht gekraak. Beide mannen keken naar de toren, die licht zwaaide in de middagbries.
‘Wat gaat u daar aan doen, Petrus?’
Die haalde de schouders op. ‘Aan de kant gaan zitten die minder overhelt. Meer zou ik niet weten.’
Herman stond op. Misschien dat verderop meer te bereiken was.

Schrijver: hendrik
Inzender: Hendrik Laanen, 24 januari 2009


Geplaatst in de categorie: reizen

0.7 met 3 stemmen 667



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)