Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

Valreepwikkels

Zie toch hoe versteend je bent, geen sfinx wint het van jou, de gespannen spieren kennen niet het antwoord waar iedere man op wacht, achter de oogverblindende camoeflageharen de glanzende klitoris ergens tussen de elastische schaamtelippen, niet op je voorhoofd, gemakzuchtigen, perverse geilaards! Rampspoedige dronkemannen! Sluwe saters met harde, lompe, tactloze, zo doorzichtige knotsen! Shrekken met narcistisch geliefkoosde eikels! Ice Age indeed. De lach verraadt ruwheid en sluwheid. Je bent niet de fladderende keizerin van woorden, die het leven denken te beslaan, wel een keurig standbeeld van vroomheid, verdwijn in ongemak en zie hoe je fiere naaktheid niet verschilt met de harige schapen in het Oeral Gebergte. Je zit gevangen in een zelfgeschapen maskerade, achter je stuurse mondgebied gaapt de godvergeten leegte. De uitgespaarde nek staart veelbelovend de ruimte in, ik bijt in je hals en ik drink beter dan Dracula, oud zeer of diepzinniger verslaving. Is het vechten tegen de natuur een akte van moed? Zie hoe je gelaat verduisterd, drink je dampende heksendrank van donker bergkristal, zie hoe de groeve van het tafelblad op een hongerstreek lijkt. Jahweh, onttroon de hoogmoedigen! Trek hun de gifkleurige nepveren uit! Laat geen naïeve kaarsenkopers toe. Nee, ik kan geen sambaltepels vinden om je lichaam mee te voeren naar de minnebrand van onrustige zalmen, het schaamteloze oeverloze, geile pie-ie-ie-ie-iep, biedt niets dan wanhoop, ik weet wel zeker dat de Rembrandt-achtige sneeuwuilkleur van je heilige borsten teveel heeft overwinterd. Maar naarmate de tijd vordert, zie ik in, zie ik scherper, smijt ik mijn zinloos-geniale woorden kapot tegen je onbreekbare zo ondubbelzinnig kwetsbare schedel en wat er zoals wij weten aan vastkleeft qua psychische valkuilen met opgerichte speren. Gisteren kuste ik een cobra op het voorhoofd en ik laat je maar in die gedaante, bijt dan dom bezweerd beest! Vrouwen zoals jij glippen altijd weg, blijven liever onzichtbaar in het zoutzuurbijtende struikgewas. Ach, diepvereerde pie-ie-ie-ie-iep, wat kun jij droevig zijn, extatisch zijn, verdomme, je lijkt de zee wel, zoals jij je lichaam laat kronkelen! Herneem je machteloze, offervaardige eenvoud, samen in de biechtstoel, ik de ondeugende priester, jij.... ik zal een kaarsje voor je branden, maar het geld laat ik achterwege. Een kruis slaan, spugen, en nooit, maar dan ook nooit een of ander beeld bezoeken, toegegeven, daar had Luther wel een punt! Ik ben een dartele wreker, een Comte de Lautrémont, vierentwintig jaren pure waanzin ( het aanlokkelijke scrotum zat strak rond zijn dikke ballen, wat duidt op gestaalde ijverzucht en weergaloze spuitkracht! ), ja, keurig nette in de juiste pas lopende rotmeneren, waanzin! het platbranden van gezapige dorpen, te dure bordelen, wanstaltige kathedralen, het aanpappen met argeloze, lustdienende dienstmeiden, lekker lelijk vol puisten en schimmels, in de hooiberg natuurlijk, dat fikt zo lekker achteraf, schaterlachen met Swiebertje, comazuipen met een frivole Saartje, slaan met woorden, de knappe demon en de griezelige, afstandelijke feeks stralen. Mensen zijn in het echt vaak het tegendeel. De zonnen in de duisternis, hij stal ze als geen ander, origineel, geniaal, brutaal, een grote, eerbiedwekkende duivel! Ik ken een man die beweert voor eeuwig verloren te zijn na het lezen van Comte. Vooreerst bracht de tedere chock hem naar een slordig 'gekkenhuis', waar hij triest zijn wonden likt ( 'Ik ben de incarnatie van Comte!', zegt hij steeds en nu geloof ik hem. ). Dank je, onweerstaanbare gifmenger, jonge magiër, oude ziel! Miljoenen volgen deze artistieke man, de hele wereld wordt krankzinnig, zijn boek verplichte literatuur, het is je gelukt, ouwe jongen, je naam doet de brave, kotsmisselijkmakende lieden sidderen van angst, psychiaters strelen de waanzin, losbandigheid viert hoogtij, ik kus je fel en slakachtig, mijn Comte de Lautrémont! Neem anders nog de passiflora coerulea, waar een van onze vlaggeschepen is getroffen door de bliksem... Zijn portret is vergaan, verdwenen met het oud papier, in zo'n vierkante bak van ijzer, waar ik op zijn tijd nog wel eens in rondneus, op zoek naar dure bladen, die men zomaar weggooit. Het is te laat om met mijn lange armen in de bak te graaien, de grabbelton is reeds geleegd. Maar in mijn hoofd lach jij me toe, zoals die café-bediende van Renoir, haar borsten waren aan de drank en mij zo lief. Zal ik, charmante roerkop, je strakke rouwband doorbreken, intiem met je worden, onder de buffelhuiden kruipen? Zal ik je koude lichaam volgieten met de warme bisschopswijnen van een arme poëet? De punten van je borsten insmeren met verse, roomzachte verzen? Je innemende lach beantwoorden? Nee, dat doen we niet, al zijn er duizend legers die mij dwingen, al drink ik liters Weduwe Visser, van jou blijf ik af, want de vrouwen van collega-dichters ruiken naar heiligheid. Om hun sierlijke lichamen dansen andermans vurige dromen als een onkreukbare mantel van etherisch licht. Vat je de leugen? Welnu, kloeke vrouwenrovers, heis de zeilen!

Schrijver: Joanan Rutgers, 3 december 2009


Geplaatst in de categorie: literatuur

5.0 met 1 stemmen 103



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)