Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

De geur van pepermunt. Hoofdstuk 1: de Mannenbroeders

De rat haast zich om uit handen te blijven van de man in het zwart. Grote zware passen weergalmen in de lege kerk. Onder de preekstoel door, over de harde houten banken vlucht hij weg voor de koster. Net denkt hij de vrijheid te hebben bereikt als een vlammende pijn door zijn lijfje schiet. De riek doorboord zijn romp en in de weinige seconden die hij nog leeft kijkt hij in de donkere ogen van zijn moordenaar.

‘Janus waar blijf je? De dienst gaat over tien minuten beginnen!’ De koster zucht. Nooit meer zonder commentaar, altijd heeft ze wel wat te zeuren of te klagen. ‘Ik kom eraan! Even een rat in de vuilnisbak gooien’ Zijn vrouw geeft geen antwoord meer, als een bezig bijtje allang weer ergens anders. Somber kijkt hij door het stoffige licht naar de deur van de consistoriekamer. Door de zware, met ijzer afgezette deur, klinken flarden van een gebed.

Een gebed om hem de steun te vragen voor het bestaan op aarde, voor henzelf en voor de gemeente. Om te vergeven voor de zonden die zijn begaan. Voor de zonden nog te beraden… De koster zucht opnieuw. Hij heeft er al zoveel voorbij zien komen. De een nog vromer dan de ander, nog meer begaan met de zielenheil van de gemeente. Met iedereen begaan, denkt hij. ‘Ja ja, ik weet wel beter..’

Buiten verzamelen zich de eerste gelovigen, een nieuwe dag met God is aangebroken, de kerk de magneet die het land leegzuigt.

Het landschap strekt zich eindeloos uit onder een lucht van witte bergen, dat doorkruist met zwarte, natte strepen, gewichtloos drukt op vuile paarden, zompige weiden en havelozen boeren. Boven elke horizon wijst een vinger naar de lucht, zwart in al zijn somberheid, die je altijd doet beseffen dat god achter elke kleihomp, achter elke boom een verklikker heeft. God is nooit ver weg.

Sofia staart peinzend naar zichzelf in de spiegel. Haar evenbeeld lijkt zoveel gelukkiger. De buitenkant verhult haar verdriet. Een cynisch lachje glijdt over haar gezicht. Niet dat er iets aan mankeert, integendeel, ze is eigenlijk wel blij met haar lichaam. Het losse blonde haar dat op haar smalle schouders valt, haar borsten en lange benen zijn niet verkeerd. ‘Nou ja, je kan beter “borstjes” zeggen, denkt ze, maar ze zijn wel mooi.’ Een schaduw trekt over haar gezicht: was het maar mijn eigen lichaam, van mijzelf…,

‘Kom nu eindelijk eens naar beneden! Hou op met dat getut en schiet op!’ Haar moeder heeft een schelle stem en is door het hele huis te horen.
Sofia slaat haar ogen neer en voelt het schaamrood op haar gezicht. Ze loopt naar de kledingkast en haalt haar zondagse kleren van het haakje. Een rok… Niets haat ze meer dan die zondagse rok. Verplicht voor de kerk. Vol verachting denkt ze aan de mannen en vrouwen in het zwart die elke vorm van luchtigheid zien als een aanval op het geloof. God is kleurenblind denkt ze, en daarom dragen ze zwart. Beneden hoort ze haar vader in de winkel. Hij haalt kleingeld uit de kassa voor de collecte. Met een diepe zucht trekt ze haar kleren aan. ‘Welke schoenen zal ik aantrekken? Platte of met een hakje?’ Ze weet dat moeder haar nauwgezet zal inspecteren voordat ze naar buiten gaat. Opstandig kiest ze voor de hoogste hakken die ze heeft, in de wetenschap dat die dus niet door de beugel kunnen, en gaat de trap af naar beneden.

‘Je lijkt wel een hoer. Ben je helemaal gek dat je zulke schoenen aantrekt?’ Haar moeder toont geen enkele emotie als ze Sofia de les leest. Het is meer een constatering. ‘Ga naar boven en kleed je om. Trek andere schoenen aan, zonder hak. Haal die mascara van je gezicht en steek je haar op. Je hebt twee minuten, dan gaan we.’
In de hoek van de kamer zit vader achter de secretaire aan de boekhouding te werken. Een magere, kale man. Zijn hoofd staat op een dunne nek die schriel uit het te wijde overhemdboordje steekt. Naast hem een asbak met een half opgerookte shagje. En halfje, dat scheelt weer in de kosten. Hij draait zich langzaam om in zijn stoel en kijkt Sofia aan. Zijn blikken glijden over haar lichaam en Sofia voelt zijn ogen branden. ‘Laat dat kind toch. Zo erg is het toch niet?’ Even blijven zijn ogen rusten op haar schoenen, dan staat hij op en trekt zijn jasje aan. ‘We gaan.’ Zijn vrouw kijkt hem verrast aan en aarzelt.. ‘Dit kan echt niet’ wil ze zeggen, maar de blik in zijn ogen doet elke tegenspraak verstommen. Zonder verder iets te zeggen draait ze zich om en loopt naar buiten. Sofia kijkt haar vader aan en loopt haar moeder achterna, de deur uit, naar de kerk.

Vanuit de voordeur is het tien meter lopen naar de kerk. De huizen zijn in een cirkel rondom de kerk gebouwd en staan al eeuwen in zijn schaduw. Voor de kerkdeur staan ze verzameld, de mannenbroeders van de Nederlands Hervormde Kerk. Knoestige koppen verraden het harde werk en stralen een onverzettelijkheid uit die past bij de desolate omgeving. Koppen als suikerbieten. Gestoken in zwart laken met wit overhemd lijken het kraaien op een kerkhof. Een stukje verder naar rechts staan de vrouwen apart, bij elkaar als schapen. Niet alleen moslima bewaren drie meter afstand tot hun man, denkt Sofia als ze op hen afloopt. Ze heeft geen zin om met hen te praten, en loopt direct naar binnen, naar de vaste plek van de familie. Haar hakjes tikken op de grafstenen die dienen als vloer van de kerk. Als ze de groep passeert ruikt ze de geur van pepermunt. Het bloed stolt in haar aderen; ze draait zich om kijkt in het gezicht van haar vader die naast een kleine gebogen man staat. Dat kan toch niet? Hij?

Schrijver: Geert Smits, 27 januari 2010


Geplaatst in de categorie: moraal

3.0 met 2 stemmen 251



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)