Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

Bij een minnares in de biechtstoel (16)

Ik had o.a. Eliphas Levi, Arthur Rimbaud, Jacob Slavenburg en Kouwenhoven nog niet volop gelezen, dacht ten onrechte dat het eindstation bereikt was, maar dat wist ik toen nog niet.
Let eens op dit liefdesgedicht, dat toch meer een afscheidsgedicht genoemd kan worden: Droomprinses.
Groter dan de grootste oceaan der liefde trek jij mij aan, maar er varen geen schepen uit en mijn roeibootje is lek en uit de koers. Terwijl ik waarzegsters raadpleegde, schoten flitsen van jou voorbij. Ben jij ook maar een flits uit een droom dat toevallig leven heet en dus al dood? Of dit: Life in secrecy. Ik ben een gletsjer in de tropen, een vogeltje in diepe grond, ergens ben ik misgelopen, tot bloedens toe gewond. In de weergaloze martelkamer ligt mijn hoofd op satans knie, ziet de dood, de hamer valt terneder aujourd'huit... o, Lord, no love for me!

Of dit: Zelfdodingsprincipe. Waarom moet ik overleven, als de dood het leven is, eens moet ik mij toch geven door de zware poort, gewis. In de nacht was enkel dood en ik verkilde al zo lang, dat ik nu mijn alles bood, dood, je was mijn levensgang.

En dit: Ik loop al jarenlang te denken aan de dood, er is een nacht die ik alleen maar ken, zelfmoordtoren in de zee van mijn verdriet, geen schip vaart aan, niets werkt er meer, in roest vergane spookstad duikelt onderwater in de teisterende storm en uit wraak. Hierna, ma, als ik de ogen sluit bij de laatste zucht, waarom huilen? Waarom bedrogen in mijn laatste vlucht? Want hierna, ma, als de dood geen angst of waan meer is, worden mijn vleugels groot, vlieg ik weg van duisternis. Dag, godje in de hemel, goedendag, is 't goed dat ik nu leven mag?

Tenslotte: Zielepootdood. Egmond aan zee, wind uit het oosten, kwallen twee aan twee, niemand om te troosten, lopend langs dat strand, altijd maar alleen, God, mijn droef verstand klagend steen en been. Hel! welk duister leven moet ik nog doorstaan, dood is mijn bewegen, rap zal ik vergaan.

En ik liep meer en meer tegen mijzelf aan, dat wil zeggen mijn vereenzaamde ziel. Mijn kleine, maar zo zwaar verpulverde persoonlijkheid. Ha! alsof ik iemand was, vergeet dat maar, ik voelde me minder dan een waterrat, minder dan een zeepbel, ook al was ik van nature paranormaal sterk begaafd, met de helm op geboren. De werkelijkheid is altijd erger dan de kunstuitingen. Mijn gedichten noch deze brief kunnen mijn pijn duidelijk maken. Wellicht dat je hier en daar wat opvangt, maar het zal minimaal zijn, onthoud dat goed. Een ware tragedie is op geen enkele wijze te reconstrueren. Stel je ook voor, een vliegtuigongeluk overleef je geen tweede keer, daar is maar heel weinig kans toe. Je moet wel gek zijn om zoiets opnieuw te willen beleven, tenzij via psychotherapeutische arbeid/hypnose of met sjamanistische technieken. Tenzij een onbewuste reden jou daartoe dwingt en dat zal in mijn geval wel zo zijn. Tovenarij, schat, bezetenheid, het onontkoombare noodlot. Het is verbijsterend, maar alle lijnen leiden naar jou, in het hart van dat zware web des doods zit jij als een verleidelijke spin te wachten op een roekeloze daad van mij, een die voorgoed funest is.
'Zat jij' moet ik zeggen, maar dat is het nu net met mij, alles valt samen in het nu, ik leef in een grenzeloze eeuwigheid. De tijd heeft stilgestaan voor mij.
Jij bent nog steeds jong en aantrekkelijk, mijn reddende lokvogel. Ik ben afgedaald naar onze tijd en ik merk dat onze tijd nooit meer kan verdwijnen. Het klooster staat er nog steeds, jouw boerderij is er ook nog steeds, alleen zijn wij er niet meer, althans niet meer in zicht, ben ik geestelijk daar voorgoed uitgetreden? Ben ik daarom zo onzichtbaar? Raadsels. Ik herinner mij het kolossale trappenportaal van de Adelbert-abdij, die griezelige diepte, wanneer ik vanaf de hoogste plek naar beneden keek. Een sprong zou zeker fataal zijn. Daar was ook de grootste zolder, waar men van alles bewaarde, zoals de Sint Nicolaaskleren en oude habijten of kerkelijke attributen. Daar was het enige raampje, dat uitzicht bood op een strookje zee. Daar was immers de cel van de eveneens ex-gereformeerde broeder, die gedichten van Achterberg voordroeg, beter gezegd, eruit schreeuwde. Daar hing een lamp in de lucht.
In mijn vertroebelde gedachten hing ik aan die lamp, in mijn tragische waanvoorstellingen vonden ze me daar op een ochtend, bungelend als een zwarte kraai. Niet meer bungelend natuurlijk. Ik durfde altijd nauwelijks naar beneden te kijken, maar dat kwam waarschijnlijk meer door een aan mij verteld verhaal over een vroegere abt, de broer van de dirigent Frans Brüggen. Die abt had een hartaanval gekregen en hij was precies onderaan het trappenportaal neergevallen. In mijn fantasie was hij dus gesprongen en dat leek mij heel aannemelijk, daar hij niet zo oud was geworden. Men verzweeg vast de ware toedracht, zoals men wel meer waarheden verzweeg.

Schrijver: Joanan Rutgers, 29 januari 2010


Geplaatst in de categorie: eenzaamheid

4.0 met 2 stemmen 204



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)