De wastafel
De maagdelijk witte wastafel is besmeurd met rood, zo te zien, bloed. Enige scepsis, maar toch spuug ik opnieuw. Weer die donkere vlekken voor de ogen, een paar tellen sta ik te trillen op mijn benen. Kan mij al niet meer herinneren wanneer ik dit voor het laatst had. De aanleiding is maar al te helder. Een paar dagen eerder voelde ik mij onoverwinnelijk. Nee, dat is een understatement. Ik voelde mij onsterfelijk. Zestien jaar loop ik al rond op dezelfde grond, met een schat aan ervaringen weliswaar. Ervaringen waar de meeste mensen op zitten te wachten, of hun hele leven proberen te ontwijken. Het treffen met jezelf is ook niet altijd makkelijk. Pure noodzaak in mijn geval.
Terug naar de wastafel. Nauwelijks bekomen van de klap op de grond keek ik omhoog. Oh, daar was ik mee bezig. Nadat ik mijzelf had verzekerd dat ik geen gat in mijn hoofd had verdunde ik het bloed met water totdat alles door het afvoerputje was gelopen. Hoog tijd voor een schoon, onbevlekt shirt. Ik wankel de trap op, en sta voor mijn kast. Mijn keus valt op een wit shirt, de lente was immers toch net begonnen. De vogels nodigen mij uit naar buiten te komen, het fluitconcert is namelijk oorverdovend.
Als ik eenmaal buiten sta steek ik een peuk op. De rook intrigeert mij enorm. Gek eigenlijk, dat na vier jaar ineens zoiets enorm kan verbazen. Het komt waarschijnlijk doordat het windstil is, want ineens ben ik in staat tot het rooksignalen blazen. Controle over de gifstoffen die ontstaan door het vuur vlak voor mijn lippen, parfait. Bij het uitdrukken in de asbak op de grond viel mijn oog op het lieveheersbeestje dat daar op jacht was voor de entree van een mierenkolonie. Nou ja toegang, eerder een piepklein gaatje in het zand tussen de tegels. Mijn neus kriebelt, en er glijdt een druppel in het holletje. Het zand eromheen kleurt langzaam rood. Tijd voor een kop koffie.
Aangekomen in de keuken steek ik de stekker van het koffiezetapparaat in het contact. Hier heeft de gemakzucht voorlopig de slag verloren. Ik ruik aan de filtermaling, en weer slaat de verwondering toe. Terwijl ik vier afgestreken schepjes in de papieren filter doseer, vraag ik mij af waarom alles toch zo nodig haastig klaar moet staan. Een bakkie pleur is toch een momentje voor jezelf? Pruttelend vult de koffiepot zich. Snel pak ik de fles Irish whiskey uit de kast, een bus slagroom en wat suiker. Na enig gestuntel is het klaar: mijn kop Ierse koffie.
Net als ik een slok wil nemen begint mijn witte mobieltje te trillen. Telefoon. Ik schuif hem open en hoor mezelf mijn naam zeggen. Na een paar tellen is het overleg voorbij. Dat is waar ook, vergeten. Een paar minuten later sta ik buiten met een grote, zwarte sporttas. Er steekt een tennisracket uit. Vlug neem ik nog een grote slok koffie en loop richting de bushalte.
De sporttas is mijn dekmantel. Een onwetende zou denken dat ik op weg ben naar de tennisbaan. In ieder geval, dat neem ik aan. (In werkelijkheid heb ik nog nooit voor het sporten een sporttas gebruikt, daar gebruik ik m’n rugtas voor, lekker multifunctioneel en nog comfortabel ook.) Waar ik die tas dan voor gebruik? Dat doet er niet echt toe, het gaat meer om een idee dan een specifieke functie.
Ik stap uit de bus, in mijn hand hou ik een half doorgescheurde strippenkaart. Ik ben er bijna.
Geplaatst in de categorie: ziekte