Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

Opgedoken brieven van Arthur Rimbaud (19)

Buikdanseressen heb ik gezien ja, ze droegen zwarte naalden in hun vlees. Hoe leg ik het je uit? overal waar ik kwam, zag ik de dood in vertier, de dood van wat ik ooit als poëzie beleefde. Het is gedaan met mij, Rodolphe, voorgoed, dat verzeker ik je. Die qat is prima, maar ik rook liever wat tabak met hasj, trouwens, ik moet wel, het leven is hier grof en lelijk, ruw en beestachtig. Met opium wil ik niets te maken hebben, daar word je maar mak van. Je hoort het, nog steeds even rampzalig als altijd. Wat ik mis, zijn zinvolle boeken over techniek en nieuwe werksystemen, mijn moeder stuurt lang niet alles op wat ik haar vraag, misselijk hè, dat irriteert me toch zo, maar ik zit te ver weg om haar de huid vol te schelden, al laat ik heus wel wat doorschemeren in mijn brieven aan haar. Niemand kan zich werkelijk voorstellen door welke angstmuren ik heen moest, welke vormen van onzichtbaarheid ik moest aannemen, al was ik ook liever direct in de warme poel van het zachte leven gesprongen, het zoog ook aan mij, maar dan zou ik destijds niet zijn geweest wie ik destijds was en daar ging het om, Rodolphe, door het lot uitgekozen om het onbekende (d.w.z. zowel fysiek als psychisch) te verkennen en vooral om te veroveren. Je schreef me dat Verlaine mijn werk heeft afgestoft en ingelijst, dat heel Parijs nu op zijn knieën ligt voor die verzen van mij (voor kitsch en misleiding! ha!), terwijl ze me toen voor een rat in zwerverskleren hielden, een intrigant met boerse manieren, een hautaine kakkerlak. Mijn stront lustten ze niet, maar die enkele verzen, ja, daarom konden zij me dulden, terwijl het gif in hun ogen stond, klaar om mij op een onverwachts moment, ergens in een donkere hoek, te vermoorden, met een pistool, kameraad, want voor een mes waren ze te laf. Zo! dus nu viert men pas mijn intocht, de kwezels, de slaapkoppen, de bangeriken! Natuurlijk, ze weten allemaal dat ik in Afrika ronddool, met wapens speel en zwarte vrouwen het hof maak. Natuurlijk doe ik dat, ik ben het neuken niet verleerd en trouwens, de vrouwen hier zijn kunstenaars vergeleken met die burgertrutten uit Frankrijk, die stijf in de kleren hun vlees doen verstarren. Ook de hoeren in Londen zijn beter dan in Parijs, vraag dat maar na aan Paul, maar hij zal het nu wel ontkennen, de huichelaar, de krankzinnige. Typisch potsierlijke, gemaakte kunstenaars; na de koorts komen ze je bezoeken. De bezoektijd is al jaren voorbij en daar duiken ze op, de zogenaamde vrienden, lijkenpikkers zijn het, talentloze aasgieren, die willen pronken met mijn veren, terwijl ze bazelen over de verhevenheid van mijn werk, halen ze eer binnen via hun argeloze toehoorders, want zij zijn opeens de kenners, zij zijn het die grote poëzie ontdekken, kortom, zonder hen was ik er niet, maar zulke lieden draaien graag de boel om in hun voordeel, dat zul je beamen, mon ami. Zo, even een slok wijn, dat smeert de hersens, voor zover die nog draaien in deze hitte, die nu eenmaal loom maakt, ach, in deze streken zou een mens zonder roesmiddelen kunnen, zou je misschien denken, maar daar klopt niets van, een mens als ik kent geen genoeg. En jij, beweeg jij nog steeds op absint? Die gedichten van laatst, ik heb ze met plezier gelezen, al zitten ze nog erg stijf in elkaar, je zou de intentie meer met de vorm moeten verweven. Weet je, ik had twee tongen, een van een engel en een van een duivel. Het bijzondere was dat ze bevriend waren. Liever heb ik dat je me brieven schrijft zonder gedichten, want sinds de rauwe werkelijkheid haat ik poëzie, let wel, als zodanig, niet in het leven zelf. Maar ik neem je niets kwalijk, je moet het maar zien als een gestoorde karaktertrek van die gekke Arthur, die zijn leven nu slijt tussen de wilden. Soms zie ik een geestverschijning, vaak als ik dreig in te storten, ik kan dit alleen aan jou kwijt, maar het is dan net alsof mijn vader er weer is, van voor zijn vertrek, het zijn ook de enige momenten hier dat ik schrei als een kind. Er is veel hasj en alcohol voor nodig om me dan te troosten. Soms bezoek ik dan een jonge hoer, maar niets lijkt te helpen, de geest komt steeds terug en om mijn waanzin te dempen sluit ik mijn ogen. Vaak lijkt hij boos, wil hij mij terug naar Frankrijk sturen, maar hij lijkt ook een soort beschermengel te zijn, dan knikt hij vriendelijk naar me en natuurlijk knik ik dan terug. Wie is mijn ziener? alleen God! Dit soort dingen vertel ik niet aan mijn moeder of aan mijn zus, hoewel ik ergens wel vermoed dat ze voelen hoe ik mijn vader zoek, achterna hol en voortdurend struikel. De bittere realiteit is dat ik hem nooit weervind en als dat wel zou gebeuren, dat hij mij dan nooit kan geven wat ik als kind had moeten krijgen. Zijn vaderliefde zat er niet in en zal er nooit uitkomen. Dus, rotgeest, laat me met rust, laat me met wat er nog rest. Denk niet dat ik een en al verbittering ben, want dan vergis je je, kijk maar eens verder, ik ben meer. Jij danst toch ook op vrije dagen met je muzen? Wat denk je van mij? En heb jij niet soms de behoefte om ze weg te slingeren, naar bodemloze oceanen, alleen om te ontdekken hoe een leven zonder hen zal zijn? Je begrijpt het, Rodolphe, het is vreselijk om zoiets te doen. Ik overleefde het, maar ik ontraad het jou ten zeerste, jij hebt alles om te verliezen, ik had niets meer, want zo noem ik een gave die mij stap voor stap de afgrond induwde. Een gave met een te hoge prijs.

Schrijver: Joanan Rutgers, 16 juni 2010


Geplaatst in de categorie: literatuur

2.7 met 3 stemmen 118



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)