Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

Opgedoken brieven van Arthur Rimbaud (24)

Al blijft het knagen als miljoenen ratten in mijn overgebleven hersencellen. O God, knip die vervloekte, geestelijke navelstreng toch door! Wil je mij schrijven dat je mij lief vindt, dat je mij over mijn getormenteerde bol wilt strelen? dat zou me zo goed doen. Vaak voel ik mezelf zo doods, dan krijgt Paul gelijk, met zijn schertsende opmerking over mijn trieste zombiegestalte van destijds.
Er zijn nachten dat ik zwetend wakker word, bang dat de dood mijn hart binnendringt als een oude, roofzuchtige, kwijlende wolf, terwijl datzelfde hart als een razende tekeer gaat, alsof ik rennend een steile berg heb bedwongen. Dan tuur ik in het duister en ik vermoed dat die geest er weer is. Mijn vader of de dood? of allebei ineen? Wanneer ik dan een kaars aansteek, dan zie ik niets, ik voel alleen nog die immense eenzaamheid, zo wijd als de aarde, als het heelal. Overigens, waarom denk je dat ik in wapens handel? dat doe ik inderdaad, ik moet toch ergens van leven en er is hier nu eenmaal vraag naar met al die onderlinge geschillen in dit boevenland. Ja, ik heb eens een halve nacht, met een geladen pistool tegen mijn slaap aan, in bed gelegen. Ik ben in slaap gevallen, maar lach niet, want ik was serieus van plan om de trekker over te halen.
Ik vraag me af welke stem me weerhouden heeft of welke goede geest. Toch zou ik het hier kunnen doen, ver bij mijn moeder vandaan. O zij verstikt mij nog altijd, geen wonder dat mijn vader zijn slechte huwelijk met haar voorgoed ontvluchtte. Een sensitief kind van zes was ik toen. Wist je trouwens dat baby's alles al heel goed waarnemen? zelfs in de moederschoot al? Mijn moeder legde al heel vroeg de kiemen van het kwaad in mij. Hoe, dat doet er voor mij allang niet meer toe, maar het laat zich raden, dat harteloze nest! die koelbloedige moordenares! die dikke muur van ijs! die handtastelijke zondares! Recalcitrant moest ik zijn om te overleven en geniaal werd ik, ja toch? dat schrijf je toch? maar heb ik er zelf iets aan? ligt Parijs niet ver van Aden? en dan nog, het baat me toch allemaal niets, het was een lyrische dronkenschap, maar de lol is voorbij.
Mijn ware, eigen behoeften zijn mij lang geleden ontnomen. De behoeften die telden, waren de behoeften van mijn moeder. Dit is de hele, bittere waarheid. Een incestueuze hel. Alles draaide om haar en niets draaide om mij. Haar hart is niet te breken, want ze heeft geen hart, althans, in feite, niet voor mij. Vanaf de zaadcel en de eicel of allang daarvoor had ze geen hart voor mij, geen ruimte, geen liefde. Is het niet dwaas, dit leven van mij, het tolt maar rond zonder enige houvast, of het moet deze brief aan jou nog zijn, dat is best mogelijk. Mijn zwerven en mijn werken zijn maar een verzonnen alibi om te leven, dat zweer ik je, op de knorrende buik van Allah.
Al mijn excessen waren flirtations met de dood, maar op de rand van het graf vond ik de mooiste beelden en ik bracht ze mee het leven in of liever, ik stal ze uit het schemergebied tussen leven en dood of ook wel, het was een gift, een genade, zo je wilt, van de bovennatuurlijke krachten, van de goden die het goed met de de dichtkunst voor hebben. Waarom kreeg ik nu juist die beelden? welnu, ik weet wel dat geen mens iets om mij gaf, dat velen mij het liefste een trap onder mijn luie kont wilden geven en door die onterechte vijandigheid kwam ik in de gunst bij de muzen. Ik raad je aan te doen wat je zelf wilt en niet te luisteren naar de overschreeuwende hanen van de tijd.
Beschaving? dat leugenachtige woord wil ik niet kennen. Ik heb liever de toverformules van Merlijn, het overige is idee-fixe. Werkelijkheden zijn voor mij onwerkelijkheden en andersom. Hier spreekt het orakel van Aden, man, ik ben het allemaal zo ontgroeid. Toch is er een schaduw die mij niet loslaat, een doem die ik zelf uitgelokt heb. Ik zou in koele mergelgrotten willen wegkruipen, naast de grijze kluizenaar gaan zitten, mijn vader. Ik wil me warmen bij het vuur dat hij ontstoken heeft, ik wil uit zijn ruwe mond de verhalen van zijn leven horen. Ik wil precies weten waarom hij mij verliet, welke roepstem hij hij volgde, sterker was. Ik wil kwaad op hem kunnen worden, ik wil dat hij me daarna omarmt, ik wil hem kunnen vergeven. De doelloze storm in mij zou tot rust komen. Ik zou mezelf zien in hem, hij in mij. Ik zou weer zes worden of nog jonger, in ieder geval klein, en hij zou mij de nodige vaderliefde geven, ik zou een andere Arthur kunnen worden.
Maar, beste Rodolphe, het is allemaal maar fantasie, pijnigende fantasie. Vandaar dat ik nooit meer terugkeer naar de zinloze martelkamers van de kunst. Lach niet, aapje, snotneus, want het zal je vergaan, kom er zelf maar eens mee, dwaal er zelf maar eens in. Zou je het overleven zoals ik, als een ongetemde wilde? bewust kruipend in de outfit van een schurk? een wanhopige poseur zijn? onzichtbaar voor jezelf? Ik wilde niet zijn wat anderen van mij wilden maken, ze wilden mij ontzielen, de balkende honden, maar ik was hen te slim af.
Ik dook in de onaantastbare oorsprong, dit mysterieuze woestijnland, waar ik een van hen werd, mijn ware familie, de ongeboeiden, vrij en heftig in gevoelens, maar vooral koningskinderen in de natuur, zuivere spiegels van God.
Ik heb mijn verstand overboord gegooid, ik heb mijn superintelligentie een zeemansgraf gegeven, gezien hoe de tijgerhaaien het uit elkaar scheurden, er verwaterd bloed van maakten.
Ik verruilde de dromer voor de noeste arbeider in mij, de roekeloze soldaat, maar tenminste een vechtersbaas die met beide benen op de grond staat.
Wie verder gaat vindt andere vrouwen. Paulo Coelho

Schrijver: Joanan Rutgers, 18 juni 2010


Geplaatst in de categorie: literatuur

Er is nog niet op deze inzending gestemd. 105



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)