Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

Op boevenpad

Het is windstil en bloedheet in Kollum en wij zijn vier jongens, die stoer proberen te doen, het avontuur zoeken. Grenzeloze, roekeloze jongens als Ciske de Rat, maar dan op het platteland. Als gezworen kameraden strompelen wij voort, ook al kunnen we bij het minst geringste aartsvijanden zijn, bang voor de wereld en als het er op aankomt, bang voor elkaar.
Auke Slinkman pulkt voortdurend in zijn mond, een zielig gezicht, want onbewust heeft hij veel angst voor Caesar Doolaard, die robuust en grof is in zijn handelswijze.
Wiebe Lont is een gevaarlijke gozer, niemand durft hem af te wijzen, ook ik niet, al heet ik dan Sjoerd Dapperman.
Het is woensdagmiddag en we hebben vrij van school. Daar ben ik blij om, want ik haat school. Vorige week waren we bij de verlaten bunker in het weiland en nu gaan we naar de jachthaven.
'Dag, pa, ik ga spelen met vrienden uit mijn klas!'
'Als je maar oppast en geen verkeerde dingen doet!'
'Nee, natuurlijk niet!', antwoord ik, maar wat voel ik me altijd naar onder zijn anti-permissieve wanklanken. Ik ren weg. Via het Rode Laantje en via de Voorstraat snel ik naar het schoolplein, waar wij afgesproken hebben. Bij de slijterij rechtsaf, achter die slijterij stonden vaak de lege bierflesjes opgesteld, die wij pakten en waarmee wij aan de winkelzijde het statiegeld inden, heel creatief. In een snoepwinkel werkten oude mensen, dus als je heel snel naar binnen ging, dan had je ruimschoots de tijd om eerst je zakken te vullen en daarna een lolly van tien cent te kopen. Het lege schoolplein vermoeit me, maar opeens schieten mijn vrienden te voorschijn, Auke, Caesar en Wiebe. Na onze opscheppersverhalen lopen we richting de jachthaven. Auke heeft niet veel zin, Wiebe ziet er ook niet enthousiast uit, maar Caesar en ik trekken de kar. 'Wat gaan we daar doen?', vraagt Auke bangig aan Wiebe. 'Ik weet het niet', zegt Wiebe, 'vraag het maar aan Sjoerd!'.
Met blozende wangen antwoord ik: 'Het zal je versteld doen staan, het zal je doen tollen, bange schijterd!'. Auke zwijgt en de rest ook, tot we de plezierboten met de aanlegsteigers zien en we vergeten onze onderkoelde ruziesferen. 'Daar ligt er één aan een dun touw!', schreeuwt Wiebe. 'Straks misschien', roep ik. Er lopen grote mensen, maar het ziet er rustig uit. Wiebe en ik zijn de aanvoerders, maar dat keert zich tegen ons, want de angst van Auke en Caesar is sterker dan wij denken, ze herkennen iets in elkaar en ze bevestigen elkaar in hun nuchterheid.
Wat heeft God toch veel van die nuchtere soort geschapen! Moeilijk te ontwijken. Sjoerd gaat pissen tegen een boom en ik ook met een volle blaas van de opwinding. Auke en Caesar verlaten ons, zodra ze horen van onze criminele plannen, liever gezegd speelse plannen. Nu zijn we met z'n tweeën en we wanen ons twee helden uit een sinister verleden.
'Ik ben Robin Hood en jij bent Ivanhoe!', zeg ik ernstig.
'Wat een lafaards hé!', antwoord Wiebe.
'Ja', zeg ik, 'laten we op roverspad gaan, eens zien wat we kunnen stelen!'.
We lopen langs de kant van het water, waar de dure boten liggen.
'Daar kunnen we in!', schreeuw ik tegen Wiebe, maar hij vermaant mij tot stilzwijgen, wat mij tergt, maar ik wil de spanning niet verpesten. Er lopen jakhalzen aan de andere kant van de rivier. De kust is veilig, we klimmen in de boot, die ik al in het vizier had. 'Wiebe is een lul!', schiet er even door mijn hoofd. Ik wil met het schip wegvaren, maar dat lukt niet. Daar gaat mijn droom, wat zou ik er graag mee reizen en wat ik er graag in wonen. We vinden lege bierflesjes, die altijd nog geld opleveren en Wiebe neemt een radio mee. Onhandig ritsen we de boot weer dicht, maar net als we willen verdwijnen ziet een man aan de overkant ons. Hij staat op en gaat op weg naar ons. We sprinten weg, het bos door, de weg over en het weiland in, daar verschuilen we ons in een schapenhok, terwijl Wiebe vol trots zijn radio toont. Ik rammel wat met de lege flesjes, maar ik voel me net zo'n held als hij. Wanneer we niemand meer zien, verstoppen we eerst de bierflesjes en daarna gaan we uit elkaar. Wiebe verdwijnt met de radio, zijn buit is veel groter, maar dat deert me niet. Het gevaar is geweken en als een opgejaagd dier probeer ik voor het avondeten thuis te zijn.

'Hallo!', roep ik overdreven en met een bange ondertoon naar mijn ouders en mijn broers.
'Waar ben jij de hele middag geweest?', vraagt mijn vader boos.
'Nergens', zeg ik geschrokken.
'Bakker Klikspaan heeft mij gebeld en hij heeft mij alles verteld, Auke is al door de mand gevallen, broeder, nu jij nog!'
Mijn gezicht wordt vuurrood en mijn ogen worden waterig, nog even en het is gebeurd... Inderdaad, vader krijgt alles te horen en ik moet zelfs met hem mee in de auto, door het donker langs de onheilsplekken en naar de boerderij van Wiebe. De radio wordt meegenomen en teruggebracht, ik moet zonder eten vroeg naar bed en hoogstwaarschijnlijk word ik morgen geëxecuteerd. Wiebe zal ik nooit weerzien. Hij zal later de boerderij wel overnemen, een dure stereo-installatie aanschaffen, in de stal zijn kratten bier opslaan en in de jachthaven zijn eigen plezierjacht bezitten en er de liefde bedrijven met zijn eerste scharrel, met een zacht muziekje op de achtergrond uit een ouderwetse radio.

Schrijver: Joanan Rutgers, 29 juni 2010


Geplaatst in de categorie: vriendschap

3.0 met 1 stemmen 163



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)