Strand
“Oeh! Aaaah! Au au au!” In een steeds hoger tempo rolde ik het duin af, om en om en om.
Af en toe werd mijn val even onderbroken door een grote graspol. Sneller en sneller ging ik, nagekeken door een groepje konijnen, dat van verbijstering vergat weg te rennen.
Bijna was ik onderaan en ik lag inmiddels op topsnelheid. Mijn ogen had ik dicht, om er geen zand in te krijgen. Langzaamaan minderde ik vaart in het mulle zand. Ik was het strand opgerold. Even opende ik mijn ogen en ik zag dat ik recht op een man afging, die nietsvermoedend in de branding stond. Toen lag ik stil.
Ik voelde iets nats over mijn gezicht gaan. “Zo,” dacht ik, “die laat er geen gras over groeien.” Ik deed mijn ogen weer open en keek recht in de snuit van een zwarte labrador, die me kwispelend begroette alsof ik de verloren dochter was.
“Gaat het?” hoorde ik.
“Wat een donkere stem,” dacht ik. “Ja hoor, volgens mij wel.”
Ik keek recht in een paar bruine ogen, de mooiste bruine ogen die ik ooit gezien had.
Ze behoorden toe aan een nog mooiere man. Hij was lang, had iets grijzende slapen en een verleidelijke glimlach.
“Probeer eens op te staan,” zei hij. Ik bespeurde bezorgdheid. Het deed me goed.
Ik zette mijn voeten en handen in het zand. “Dit ziet er vast niet erg elegant uit,” dacht ik nog. Toen viel ik weer om.
“Het gaat niet, hè?”, zei hij. Toen voelde ik hoe een paar sterke armen me optilden, alsof ik een veertje was, dat zojuist door een meeuw was achtergelaten en over zee was komen aanwaaien. Het was een heerlijk gevoel.
“Kom, ik breng je even naar de EHBO, het is niet ver. Gaat het zo?”
“Het gaat prima zo,” antwoordde ik, “wat aardig van je.” Ik zette mijn liefste glimlach op.
Zo liep hij met mij in zijn armen langs de branding, terwijl de zwarte labrador vrolijk om ons heen huppelde.
“Jan, wacht even!” Het was een vrouw die achter ons aan rende. Jan stopte en draaide zich om. Ik draaide mee. De vrouw haalde ons in. Ze had twee bakjes met vis in haar handen. De hond sprong tegen haar op en bijna had hij een van de bakjes te pakken.
“Wat is er aan de hand?” vroeg ze, terwijl ze de hond vermaande.
“Deze dame heeft waarschijnlijk haar enkel gekneusd, ik breng haar even naar de EHBO.”
Toen keek hij me aan, met die prachtige bruine ogen. “Dit is mijn vrouw, Annabel,” zei hij.
“Aangenaam,” zei ik, net iets te koeltjes. Ze was een mooie vrouw en natuurlijk heette ze Annabel.
“Wat vervelend voor je, zeg. Heb je pijn? Wacht, doe mijn sjaal om, het is best koud,” zei Annabel. Ze was verdorie nog aardig ook.
“Nou, volgens mij gaat het al beter,” zei ik, “kan wel even proberen of ik kan staan.”
De man liet me zakken en ik zette mijn voeten neer. Behoedzaam hupte ik wat van de ene op de andere voet.
“Hee, de pijn is een stuk minder. Ik denk dat het vooral de schrik was,” zei ik.
“Weet je het zeker?” vroeg de man, “het is nog maar een klein stukje.”
“Nee nee, het gaat prima, hoor. Heel erg bedankt. En sorry dat ik jullie heb lastig gevallen. Tot ziens! En nogmaals heel erg bedankt!”
Ik liep het strand over, terug richting het duin. Af en toe stopte ik en hinkte vervolgens een stukje verder. Onderaan de strandtrap draaide ik me om en bleef kijken, tot het stel met de hond uit het zicht was verdwenen. Toen rende ik de trap op.
Bovenaan keek ik nog even over het strand en de golvende zee. “Morgen maar weer proberen,” zei ik tegen mezelf.
Geplaatst in de categorie: algemeen