Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

Fel anti-fascist

(voor Eugenio Montale (1896 - 1981))

'We kunnen je heden slechts dit nog zeggen, dat we niet zijn, dat wat wij niet willen.' E.M.

Je wieg stond in de havenplaats Genua, waar je vader een importbedrijf runde en zorgde dat jij, je vijf broers en je zus goed te eten kregen. Jullie moeder was een echte keukenprinses, een beetje mollig van de pasta's, maar dat gaf nu juist zo'n gezellige sfeer in huis, ze kookte bijna de hele dag door en 's avonds laat werd er rumoerig en lacherig gegeten. Je vader zat vaak te pochen over de producten, die hij verkocht en je moeder glimlachte bevestigend, terwijl ze de spaghetti uitdeelde. Van je zus, die naar de universiteit was geweest, kreeg je lessen filosofie en verder grasduinde je in de bibliotheken van de stad en bij familieleden, zoals bijvoorbeeld in Ligurië, waar je vakanties vierde en waar je intens genoot van het overweldigende natuurschoon. Je was altijd wat nerveus op je hoede voor plotselinge aanvallen van het noodlot, vanuit een ingebakken, sombere kijk op het leven maakte je een bedrukte indruk en was je in de omgang met andere mensen, vooral wildvreemden, nogal terughoudend en aandoenlijk verlegen. Op den duur begonnen de mensen je zo bouwvallig te vinden, dat ze uit zichzelf geen toenadering meer zochten, bovendien stond je gelaat bijna continu op onweer en liep je met je neus in de wolken, vol literaire teksten van met name Dante, je lievelingsdichter. Op je negentiende was je accountant, maar je had voldoende tijd om in de literatuur te duiken en om je zangstem te scholen, want in den beginne wilde je graag operazanger worden, totdat je de smaak van de poëzie ontdekte en als je gedichten goed te zingen waren, dan zat het wel snor. In de Eerste Wereldoorlog heb je als officier gevochten aan het front, om je heen zag je jonge kerels sneuvelen door kogels en mosterdgas. Het loopgravendoolhof overtrof de hel van Dante en in 1920 keerde je dan ook zwaar gebroken terug naar huis, je werd een prooi van hopeloosheid en spleen, van posttraumatische stress-stoornissen. Het opkomende fascisme van Mussulini en de zijnen bekeek je met alerte argusogen. Vol walging trok je jezelf terug in de bewonderenswaardige waardigheid van de natuur en in 1925 verscheen je eerste dichtbundel 'Inktvisbotten'. Twee jaar later woonde je in Florence en was je redacteur bij een uitgeverij, je was medewerker van het tijdschrift 'Solaria' en in een literair café was je de spil van de aanwezige schrijvers. Je kwam in de geldproblemen, mede door je lange nachten van doorzakken, al verzamelde je wel massa's inspiratie, waar je hele diepzinnige gedichten van maakte, en je vrienden gaven je steeds wat extra geld, omdat ze wel aanvoelden dat je met grootse, kosmische zaken bezig was. Je kreeg vijf jaar lang een zeer intieme relatie met Irma, een Amerikaanse jodin, die evenals jij verzot op Dante was. Zij was jouw Beatrice en je hebt dan ook geweldige liefdesnachten met haar beleefd. Haar naaktheid overtrof de perfectie van de godin Aphrodite. Vooral omdat zij ook nog eens tot in de kleinste details tastbaar was. Ze heeft je verlost van diepgewortelde trauma's en uitzinnig lijden. De breuk met haar maakte je razend en je gebruikte die razernij voor je poëtische creativiteit. Je werd en passant de vriend van Italo Svevo en vanaf 1948 woonde je voorgoed in Milaan, waar je later een gepassioneerde affaire had met de jonge dichteres Maria Luisa. Het streelde je ego dat je nog met zo'n strak lichaam de liefde kon bedrijven en dat jullie er zoveel genot bij ervoeren. Jullie poëzie kreeg opeens adelaarsvleugels, engelenvleugels, Pegasusvleugels. Even leken jullie Griekse mythologie. De dichtkunst verbond jullie en de dichtkunst scheidde jullie. Maar je vond een veel betere en houdbaarder partner in Drusilla, met wie je getrouwd bent en die je steunde door dik en dun, die niet om een wissewasje afhaakte of haar gestoordheid op jou botvierde, die je niet klakkeloos en gewetenloos misbruikte. Na al die jaren van geestelijk zwoegen en diepe teleurstellingen kreeg je eindelijk in 1975 de Nobelprijs voor de Literatuur, al was je een zwaar vereenzaamd mens geworden en besefte je maar amper wat de wereld nog bezielde, op het moment suprême van het aannemen van de prestigieuze prijs zag je enkel nog de ogen van je hoogstgeliefde Drusilla, met wie je dit topmoment het liefste had willen delen. Je kuste de medaille, haar oprechte lippen.

Schrijver: Joanan Rutgers, 17 augustus 2011


Geplaatst in de categorie: literatuur

4.0 met 1 stemmen 56



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)