Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

Ongewenste armoedzaaier

(voor Vincent van Gogh (1853 - 1890))

Je bent geboren in het naargeestige Groot-Zundert, waar het merendeel van de bevolking rooms was en jouw vader Theodorus een Nederlands-Hervormde dominee, die de kille sfeer in huis bepaalde met zijn eeuwige gezwam over bijbelcitaten en zijn zwartgallige visie over de mensheid. Dat je als mens maar weinig voorstelde, leerde hij je dagelijks. Een jaar voor je geboorte was een broer van jou doodgeboren, je kreeg zijn naam, spiritueel gezien heeft deze broer je als een beschermengel geïnspireerd. Op je vierde werd je broer Theo geboren, terwijl je nog een broer Cor kreeg en drie zussen; Elisabeth, Anna en Willemina. Op je vijftiende stopte je met de schoolse dictatuur. Je ouders waren woedend op je, je belandde in de kunsthandel 'Coupil & Cie' in Den Haag. Na vijf jaar trouwe dienst werd je naar Londen gestuurd om daar voor dezelfde firma te werken. Begin twintig verdiende je bakken met geld en werd je wanhopig verliefd op je hospitadochter, de bevallige Eugenie Loyer, als knappe jongeman mocht je van alles met haar doen, maar haar schaamheuvel doorploegen was taboe, later ontdekte je waarom, want ze bleek al verloofd te zijn. Toen ze je zat waren als kunstboef werd je leraar in Ramsgate, je schetste de haven, terwijl je tevreden pijp rookte, later volgde je een tijd een evangeliserende dominee, maar die bleek vele malen gekker dan je vader, dus werd je boekhandelaar in Dordrecht. Je deed aan zelfkastijding door weinig te eten en geen vlees. Bijna omvallen gaf je een kick. Je zag de dingen anders. Zo kon je God benaderen, meende je, hadden ze je wijsgemaakt. Omdat de handel te doods voor je was, plezierde je je vader door in Amsterdam een theologiestudie te volgen, waarvoor je zakte. Je probeerde drie maanden theologiestudie in Laken, wat ook mislukte, waardoor je jezelf aanmeldde als missionaris bij de arme mijnwerkers. Je leefde er even armoedig als hen. Onbewust volgde je de negatieve ouderboodschappen, met name van je vader. Je werd ontslagen, men wilde je tegen jezelf behoeden, want je overdreef je zelfverstervingen zodanig, dat het suïcidale kenmerken vertoonde. De armoede duwde je met je snuit in de modder. Je werd door je ouders teruggefloten naar Etten, waar je vader zeurde over psychiatrische opname, die had je al afgeschreven. Je vluchtte naar een mijnwerker in Cuesmes en je ging naar de Kunstacademie in Brussel, maar daar had je het al gauw aan de stok met de leraren. Je wilde met je aantrekkelijke nicht Kee trouwen, maar die weigerde en je familie kreeg hartkloppingen en al helemaal toen je met de drankzuchtige hoer Clasina ging samenwonen, ze verwende je volop, maar toen ze na een jaar weer ging hoereren, walgde je van het idee en verliet je haar. Ze heeft je veertien jaar overleefd, zichzelf verdronken in de Schelde, bewust van het gerucht dat jij jezelf had doodgeschoten. Weer trok je in bij je ouders, je kon maar moeilijk loskomen van hun verderfelijke, zwaar ondermijnende, godsdienstwaanzinnige invloed. Je wist niet goed hoe je de negatieve koorden moest doorknippen, hun inhumane, demonische rampspoedgedachten. Weer werd je tragisch verliefd, nu op de buurvrouw Margot, maar beide families waren ertegen, je werd als onbekwame gek beschouwd, vooral door je ouders, een niemandal, die zichzelf niet eens kon onderhouden. Margot wilde zelfdoding plegen, maar jij redde haar. Op je twee-en-dertigste stierf je vader, je was intens verdrietig, je loyaliteit was grenzeloos. Je oogstte succes met 'De aardappeleters', terwijl een hypocriete pastoor de jongedames verbood om voor jou te poseren, daar je werd verdacht van onzedelijke motieven en handelingen. Theo berichtte vanuit Parijs dat je te donker schilderde, het vloekte met de populaire impressionisten. Je moest hoe dan ook je depressieve, Hollandse jaren transformeren. Je woonde in Antwerpen, waar je je slechte eetgewoonten vervolgde, je tanden rammelden pijnlijk in je stinkende mondholte, je begon je absintverslaving, naast koffie en tabak, waardoor je als wandelend lijk de vetgemeste vrouwen van Rubens aflikte. Je wilde je behoefte aan vrouwelijke tederheid dempen met goedkope seks bij hoeren, met syfilis en gekmakende duisternis als gevolg. Je stoomde door naar Theo in zijn huis te Montmartre, waar je al gauw in de hevigste onenigheden verwikkeld raakte. Je dronk veel te veel absint, je liep de bordelen plat, je was helemaal doorgeslagen, totaal niet meer de Vincent uit Holland. Je wenste dat verleden zoveel mogelijk uit te wissen en met Toulouse-Lautrec als nachtvriend lukte dat prima, beiden waren jullie hopeloos verzot op geile, bereidwillige vrouwen. Je leefde twee jaar te hooggespannen en volkomen lazarus, in Asnières ontmoette je Signac en je schilderde langs de Seine. Na ruim tweehonderd schilderijen gemaakt te hebben in het goddeloze Parijs, ging je totaal vermoeid en teleurgesteld naar Arles, waar je je lichtobsessie wilde bevredigen, want licht associeerde je met het hoogstaanbeden Christuslicht. De godsdienstwaanzin bleef omhoog borrelen, al kon je je seksverslaving en absintverslaving niet meer beteugelen, je schizofrenieprocessen niet meer onderdrukken. Tijdens manische buien ging je opvallend raar doen, waardoor geïrriteerde buren je voor volstrekt gek verklaarden bij de politie. Je belandde in een inrichting te Saint-Remy, waar je korte wandelingen onder toezicht mocht maken, maar belangrijker, vrolijk doorschilderen. Daarna woonde je in Auvers-sur-Oise, waar de jaloerse kwakzalver Gachet je met een kluitje in het riet stuurde, want eigenlijks had je opnieuw naar de inrichting gemoeten, daar je zwaar psychotisch werd en iedereen je liet barsten. Je werd achterna gezeten door zwart-wit-denkende kwajongens, laffe pestkoppen, die de dorpsgek wel eens de stuipen op het armzalige lijf zouden jagen, door een kogel op hem af te vuren, onnadenkend, enkel om je te verwonden, maar de verwondingen betekenden het einde van je intrieste bestaan, iets, waar je ergens niet rouwig om was, dat deel in jou wat geïnjecteerd godsdienstgif was, maar ergens, lieve Vincent, in een klein onaangetast deel van jou, huilde je bittere tranen, omdat je zo graag bemind wilde zijn en niet alleen om je aardse prestaties.

Schrijver: Joanan Rutgers, 6 november 2011


Geplaatst in de categorie: literatuur

3.0 met 1 stemmen 63



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)