Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

Halsbrekende fratsen

(voor Frans Hals (1582 - 1666))

Je bent geboren in het grauwe, maar welvarende Antwerpen, waar je vader Franchoys Hals als lakenwever werkte en je moeder Adriana van Geestenryck de huishouding deed, terwijl je nog twee broers had, waaronder de jongere Dirck. Drie jaar later hadden de Spanjaarden Antwerpen veroverd en gingen jullie als vele anderen uitwijken naar hoger gelegen steden, waarbij jij in Haarlem kwam, de stad die je voor de rest van je arbeidzame leven in je hart gesloten had. Hoewel je vader rooms was, werd Dirck in een protestantse kerk gedoopt, blijkbaar stak dat niet zo nauw en had je vader een vooruitziende blik, gezien je latere protestantse klantenkring. In Haarlem was het prettig vertoeven en je ging er graag naar school, want de Hollandse meesters waren zeer gedegen, helaas ook wat strenger, wist je vader te vertellen, maar het zou de basis van je latere schilderdiscipline vormen. Je speelde met je broers en met enkele vrienden in de duinen, in de zomers zwom je naakt in de Noordzee en je tekende dode krabben, aangespoelde kwallen en karakteristieke portretten van je vrienden. Thuis werkte je die schetsen uit tot aandoenlijke juweeltjes en je tekenvaardigheid bleef niet onopgemerkt door je artistiek gevoelige moeder, die je minzaam aanmoedigde. Rond je vijftiende stuurde je vader je naar het atelier van Karel van Mander, die je schilderaanleg meteen herkende en je graag tot hogere niveaus bracht, wat veel sneller ging dan hij verwachtte en hier en daar ontstonden dan al gauw meesterlijke details, waar Karel zich hoogst over verbaasde. 'Jongen toch!', zei hij, 'waar haal je dat toch vandaan? Curieus zeg, ik geloof mijn ogen niet!'. 'Ik doe het gewoon!', zei je, terwijl Karel je met grote, verwonderde ogen aankeek. Maar inderdaad, je deed het vloeiend vanuit je intuïtie, waar anderen jaren studie voor nodig hebben. Op je vierentwintigste stierf je vaderlijke leermeester, niet eens zo oud, waardoor je last kreeg van plotselinge huilbuien en langdurige somberheid. Met vrienden dook je de kroegen van Haarlem in en je liet het bier rijkelijk vloeien, gepaard gaande met de bronstige vrouwenjacht, wat vaak blauwtjes opleverde, omdat je te beschonken was, maar soms had je beet en eindigde je tussen de malse benen van een gewillige jongedame, wiens vader dokter of predikant was. Op je zevenentwintigste werd je lid van het Sint-Lucas Gilde, waardoor je meer connecties kreeg en belangrijker, meer opdrachten. Je verzamelde schilderijen van o.a. Jan van Scorel en Jan Mostaert, ter nagedachtenis aan Karel, die een actuele kunstcollectie had gepubliceerd. Op je achtentwintigste trouwde je met de edele, fijngevoelige, gepassioneerde, Haarlemse Annetje Harmensdochter Abeel met wie je samen een kind kreeg en drie jaar later weer, maar dit kind stierf vlak na de geboorte, wat je hevig verbitterde. Je had 'Jacobus Zaffius' geschilderd, maar daarvoor al zoveel, wat nooit boven water is gekomen. Door je armoede werd je door de voedster beschuldigd van nalatigheid, maar ook omdat je veel geld in de kroeg verbraste, juist om met die armoede te dealen. Zes jaar na jullie huwelijk stierf Annetje in het kraambed en zakte nog verder in je depressie, waardoor je je drankzucht opvoerde en je twee kinderen door een vriendin liet opvangen. Maar na een jaar van diepe rouw ontmoette je de bevallige, begripvolle, tedere Lysbeth Reyniers, de palingslanke dochter van een ruimhartige vishandelaar. Jullie trouwden in Spaarndam, omdat Lysbeth al acht maanden zwanger was en op kleinburgerlijke schandalen zat niemand te wachten. Via je schoonpapa was er aan vis geen gebrek en na een paar broodjes haring en een kan wijn had Lysbeth de beste minnaar aan jou, wat ze ruimschoots liet blijken. Jullie kregen samen tien kinderen en dus moest er hard geknokt worden om geld in het laadje te krijgen. Vanaf je achtendertigste begon je met het schilderen van dubbele portretten van gefortuneerde echtparen en je schilderde iedere rijke, die dat wilde, maar ze moesten daarvoor wel naar Haarlem komen, want je eigen atelier was de beste plek om te werken en je had een hekel aan reizen. In 1629 schilderde je 'Zigeunermeisje', een wilde deerne met flinke bommen, die er wonderlijk genoeg niet uitvallen. Een jaar later kwam je met 'Malle Babbe', een dronken heks met een uiltje op haar schouder, wat 'De wijsheid uit de kan' beduidt, de mallotige figuur kan net zo goed een als vrouw verklede, lelijke kerel zijn. Je schilderde direct en laag op laag, maar vooral met veel gedurfde zwier. Je probeerde ook bij te verdienen als restaurateur en kunsthandelaar, maar op je zeventigste had je grote schulden bij de bakker, waardoor je genoodzaakt was om je resterende bezittingen te verkopen, maar je schilderde dat jaar gewoon nog de guitige, loensende Isabella Coymans in een weelderige jurk en een roos in haar rechterhand. Er lijkt wel een raar spookje boven haar rechterschouder te zweven. Je protestantse modellen droegen veelal zwarte kledij, waardoor je werk versomberde, geen beste promotie, die afgerichte sacherijnen, die je atelier nog net niet bij Sodom en Gomorra indeelden, zelfzuchtig en ijdel als ze waren. Naast Rubens en Van Dyck hebben ook de Utrechtse Caravaggisten je geïnspireerd, waardoor je meer met lichteffecten ging spelen, je maakte een vrolijke luitspeler met een glas witte wijn en Johannes de Evangelist zonder baard in een wijde, rode mantel. Je was lid van de schutterij, best voornaam, en je was voorzitter van de Haarlemse Schildersvereniging, wat logisch was. Twee jaar voor je overlijden kwam je armoede tot een hoogtepunt en kreeg je tweehonderd gulden per jaar van de gemeente Haarlem, wat ze niet lang hebben moeten uitkeren, de berekenende smiechten, maar toch, en je bent eervol begraven in de Sint Bavo Kerk. Je had veel leerlingen, waaronder Adriaen van Ostade, Dirck van Delen en de verrassend goede kunstschilderes Judith Leyster. Maar alle kunstgerelateerde adoratie verbleekte in het licht van je zielsbehoefte om dichtbij je diepbeminde Lysbeth en je twaalf kinderen te mogen blijven, wat je is gegeven, zij het in een andere gedaante en godzijdank zonder schilderdwang als overlevingskunst.

Schrijver: Joanan Rutgers, 3 december 2011


Geplaatst in de categorie: literatuur

4.0 met 2 stemmen 77



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)