Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

Bestaan

Zoals op alle werkdagen ben ik zojuist met mijn tas over mijn schouder in de intercity naar Utrecht gestapt. Ik wring mij langs slaperige forensen en weet een zitplaats tussen twee andere mannen te bemachtigen. Loom zet de trein zich in beweging en ik draai wat op mijn plek heen en weer om comfortabeler te zitten. Om mij heen ruikt het naar jassen. Meerdere telefoongesprekken strijken langs mijn oren. Ik hoor ze aan zonder te luisteren. De boemelende trein heeft een couplet en een refrein. De regelmatige cadans maakt mij aangenaam slaperig.
Mijn blik blijft een moment rusten op een jongen die langsloopt door het gangpad. Vermoedelijk een student. Hij heeft een kleine, onbeduidende gestalte. Een veel te ruime jas hangt om zijn smalle schouders. Ik schat hem op een jaar of twintig. Zijn fragiele, onzekere handen en de donkere peinzende blik in zijn ogen, werpen mijn gedachten ruim twintig jaar terug in de tijd. De jongen doet mij denken aan mijn oude vriend Pierre. Eigenlijk was hij helemaal geen vriend maar een volslagen onbekende. Maar dat bleek pas na zijn zelfgekozen einde dat destijds bij mij insloeg als een bom.

Een stoel is een onschuldig stuk huisraad, wanneer hij gebruikt wordt waarvoor hij bedoeld is. Je moet er op zitten, dat is veilig. Pierre ging er op staan, dat was al minder veilig. Ik stel mij voor dat het een houten stoel was met een rechte leuning. Donkerbruin, vraag me niet waarom. Pierre stapte eraf. Met wijd opengesperde of juist stijf dichtgeknepen ogen. Zijn schaduw en die van het touw om zijn nek, bewogen ongetwijfeld een aantal minuten in afnemend ritme over de muur. Ik hoop dat het geen pijn deed.
De voorbereiding was dik in orde: zijn favoriete muziek in de cassettespeler en waxinelichtjes rondom de plaats des onheils. Of in zijn ogen wellicht de plaats van bestemming. Verder had Pierre een fantastische hoeveelheid drugs weten te scoren. Waarschijnlijk was zijn hoofd al voor zijn lichaam naar de hemel vertrokken. Niet dat ik in de hemel geloof, maar het is zo’n vriendelijk, geruststellend woord. En ik gun het hem, deze fragiele, te kleine man, met zijn minderwaardigheidscomplexen en zijn majestueuze web van leugens. Tijdens zijn leven heeft hij mij en veel anderen steeds om de tuin weten te leiden met een groeiend aantal verzinsels over zijn afkomst, werkzaamheden en avonturen. Wij dachten te maken te hebben met een jongeman die een enorme hoeveelheid wijsheid en ervaring met zich meedroeg. Ondanks zijn kleine gestalte, keken wij tegen hem op. Na zijn dood kwam aan het licht dat dit ten onterechte was: Pierre was een niemand, een eenzame onzekere figuur met een hang naar erkenning die grensde aan het groteske. Maar wij waren jong en hadden niets in de gaten. Alles wat hij vertelde, slikten wij voor zoete koek. Pierre was onze grote held.
Ergens onderweg raakte hij verstrikt in zijn verzonnen leven. Schuldgevoel dreef hem dieper in het hart van zijn eigen doolhof. Hij moet zich door zijn eigen leugens vreselijk in het nauw gedreven gevoeld hebben. En eenzaam. Ja, Eenzaamheid was beslist de grootste drijfveer achter zijn fantasieën. Pierre begreep waarschijnlijk als geen ander dat zijn vriendschappen op leugens gebaseerd waren en dus niet werkelijk bestonden.
Pierre is maar tweeëntwintig jaar geworden. Vermoedelijk vond hij dit zelf al veel te oud. Begin negentienhonderdzevenentachtig. Het was niet anders.

Wij voelden ons omver geblazen. Pierre dood? Zelfmoord? Het was ondenkbaar. Ons grote voorbeeld was vanaf een stoel uit ons leven gestapt en liet iedereen verbijsterd achter. Ikzelf was ontroostbaar en draaide, na het horen van het onheil, vierentwintig uur achter elkaar steeds weer opnieuw hetzelfde lied van Otis Redding: “Dreams to remember”. Ik at en dronk al die tijd niets, zat op de grond met mijn rug tegen de radiator op mijn kamer en staarde naar de muur tegenover mij.
Op zijn begrafenis vernamen wij, via toespraken van familieleden, flarden van zijn afscheidsbrief. Hierin toonde Pierre zich een boeteling die een schoon schip achter wilde laten voor de nieuwe bemanning. In zijn laatste pennenvruchten gaf hij alles toe en verbaasde ons met de ontboezemingen van zijn totaal bedachte persoonlijkheid. Pierre was alleen maar een naam. Verder bleken wij hem nooit gekend te hebben. Het maakte mij verdrietig en woedend tegelijk.
Maar weggeworpen levens hebben op een vreemde, bijna surrealistische manier nut voor degenen door wie ze worden waargenomen. Een wijze les van vlees en bloed, een vale spiegel waarin je kunt zien wat je nodig hebt zonder dat je dit direct beseft. Achteraf lijkt het alsof een zelfmoordenaar zijn finale moment altijd al bij zich heeft gedragen. Als een vuile zakdoek die je niet in gezelschap tevoorschijn haalt maar in je zak houdt tot het laatste witte stukje is verbruikt. Wij, de achterblijvers, janken van opluchting omdat wij nog zitten op onze stoelen en mogen treuren om iemand als Pierre. Soms mis ik hem, maar meestal niet.

De treinreizigers en hun kleine bezigheden zullen, naar gewoonte, zo’n drie kwartier bestaan in mijn leven. Met het overdreven schrapen van mijn keel en het onhandig schuifelen van mijn voeten, probeer ik een kortstondige rol in hun leven te verwerven. Om mijn bestaan te bekrachtigen.

Schrijver: Jaap Brood, 8 mei 2012


Geplaatst in de categorie: maatschappij

4.4 met 7 stemmen 252



Er zijn 2 reacties op deze inzending:

Naam:
Monique Methorst
Datum:
10 mei 2012
Email:
moi636yahoo.com
Mooi geschreven.
Naam:
harrem
Datum:
10 mei 2012
Goede schets, waar nabeelden van in je hoofd blijven bestaan. Dat is altijd een teken van diepgang in het verhaal.

Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)