Gekke Henkie
Zijn wij de gekke Henkie van onze planeet? Voor veel buitenlanders zijn wij echt de idioot van ons werelddorp, zoals Poolse studenten mij onlangs weer eens duidelijk maakten. Mijn colleges oude geschiedenis liepen als vanzelf uit op discussies over de fratsen die ons land uithaalt. Het zijn niet langer de windmolens, klompen en tulpen waarom Nederland bekend is. De studenten noemden deze iconen wel braaf, maar voor hen betekent ons land vrije drugs, open prostitutie, trouwende homo’s en euthanasie.
Hoe moest ik het rare Nederland uitleggen aan de Poolse jongeren, die doorgaans zeer katholiek zijn opgevoed? Omdat ik met geschiedenisstudenten te doen had, koos ik voor de historische aanpak. De Nederlanden waren al vroeg een verstedelijkt gebied. De burgers lieten zich niet makkelijk de wet voorschrijven door Kerk en vorst. Toen de ‘coninck van Hispaengien’ geen ruimte liet aan godsdienstige verscheidenheid en lokale vrijheid, rebelleerden de Nederlanden. Het resultaat was de onafhankelijkheid van de noordelijke gewesten. Bij gebrek aan een vorst vergeleken ze zichzelf maar met Rome: ze vormden een res publica, de eerste in West-Europa. De energie die dit unieke bestel losmaakte, leidde tot een Gouden Eeuw. Er was een moment dat 40% van alle schepen ter wereld Nederlands waren. Ook de bloei van de Nederlandse schilderkunst, nog zo’n icoon van Holland, wordt verklaard door de burgerlijke aard van onze cultuur. Kerk en adel waren weggevallen als afnemers van enorme bijbelse of mythologische taferelen. Daarvoor in de plaats kwam een koopkrachtige middenklasse die haar kleine, maar fijne woningen graag opsierde met schilderijen van bescheiden afmetingen. De thema’s van die paneeltjes moesten niet te ver van de bedstee liggen. Vandaar de stadsgezichten, landschappen, schaatstaferelen, interieurs en stillevens. Met een vreemd soort trots vertelde ik dat ‘wij’ 4 à 5 miljoen schilderstukken in de zeventiende eeuw hebben gemaakt. De resten van die enorme productie zijn in alle musea ter wereld te vinden, waaronder het Nationaal Museum te Warschau.
Wat heeft deze glorie te maken met homohuwelijk en euthanasie? De Republiek van de Verenigde Nederlanden was altijd een arena van groepen. Geen godsdienst of politieke richting was ooit oppermachtig. Geen gezindte was sterk genoeg om haar wil op te leggen aan de hele maatschappij. In het land van minderheden moest men wel leren met de verschillen te leven. De traditie van ‘samen komen we er wel uit’ werkt tot in de moderne tijd door, zo legde ik uit.
Menig student bleef tijdens mijn betoog bedenkelijk kijken. Sommige beelden laten zich nu eenmaal niet makkelijk wegwissen. Was het echt niet zo dat in Nederlandse ziekenhuizen artsen dagelijks hun ronde maken met de dodelijke injectiespuit? En mochten homo’s werkelijk kinderen adopteren? In Polen leek zoiets ondenkbaar. Trouwens wat dacht Nederland van Polen? Beschaamd moest ik toegeven dat wij ons niet veel gedachten over Polen maken. De studenten bedoelden te vragen of hun land ‘rijp’ was voor de Europese Unie. Mijn indrukken, zo kon ik hun oprecht verzekeren, zijn buitengewoon gunstig. Het lijkt wel of iedere Pool zijn huis aan het verbouwen is. Zelfs de grauwe sovjetflats, die de bezoeker van andere voormalig communistische paradijzen zo mismoedig maken, worden onder handen genomen. Kunststof ramen hebben het rottende en roestende raamwerk van Chroesjtsjov en Breznjev vervangen. Heel wat flatgebouwen zijn opgefleurd door een nieuw verfje. Belangrijker nog, anders dan Russen en Bulgaren stoppen Poolse auto’s voor voetgangers op zebra’s.
Dit respect voor de medemens is werkelijk een teken van beschaving.
Zo eindigde de Pools-Nederlandse dialoog met een optimistische noot.
Enkele studenten durfden zelfs te stellen dat Polen gewoon nog niet zover was als Nederland. Misschien is ons land dus zo gek nog niet.
Inzender: JM, 12 november 2001
Geplaatst in de categorie: maatschappij