Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen over algemeen

Binnenpret

Het is een verhaal dat niet veel stof zal doen opwaaien. Een reden om het toch te boekstaven lijkt nauwelijks te geven, ware het niet dat er nog steeds niemand in het tehuis is die het fijne ervan afweet. De bewoners herinneren zich alleen dat er ontzettend veel werd gelachen in de weken waarin de geschiedenis zich afspeelde. Iedereen kreeg van tijd tot tijd de slappe lach, of het nou de directeur was of de schoonmaakster. En niemand wist waarom.

Mijnheer Vleeming was een tot dan onopvallende bewoner, die nog nooit iemand tot last was geweest. Maar opeens trad hij uit de anonimiteit. Niet met boze woorden, die onder de bewoners van huize Zilverschoon wel vaker voorkwamen, of met routineuze grappen. Nee, hij barstte zo maar in lachen uit. Tegenover de hoofdverpleegster in een serieus gesprek, tijdens de koffieronde in de recreatiezaal of buiten op een bank in het aangrenzende park. Overal waar hij zich vertoonde brak onvermijdelijk het moment aan dat hij onbedaarlijk begon te lachen en niet meer kon ophouden.
De vrouwelijke bewoners in zijn gezelschap lieten zich het eerst meeslepen, snel gevolgd door de mannen die zich net zo min met de situatie raad wisten. Het gevolg was een algeheel goedmoedig lachfestijn, dat een grote hoogte bereikte. De kopjes thee werden haastig van de mond gebracht en op de schoteltjes teruggezet. Maar meestal was het al te laat en gutste de inhoud over de rand heen op een met liefde gedragen kledingstuk.
Als het gelach een hoogtepunt bereikte stond mijnheer Vleeming langzaam op. Hij wreef met beide handen over zijn gezicht en stamelde een paar zinnen. Dat hij er echt niets aan kon doen. ‘Ik kan het wel verklaren, maar zo gauw ik het probeer uit te leggen, komt de drang in alle hevigheid opzetten. Onbedwingbaar. Ik moet uitkijken met die lachbuien anders blijf ik er nog in.’
Zijn bovenlichaam schudde tijdens het lachen mee, alsof het probeerde zich van iets te ontdoen. Zijn gezicht liep rood aan als hij zich excuseerde. De omstanders maakten het bekende afwerende gebaar met de armen dat het hem vergeven was. Daarna trok hij zich terug. Eigenlijk wilde niemand dat, maar in deze toestand ontregelde hij iedere denkbare activiteit.
Soms verwijderde hij zich op eigen kracht en schuifelde naar de uitgang van de zaal. Soms werd hij door meelevende bewoners begeleid en ondersteund. Een enkele keer moest zelfs iemand van het personeel te hulp schieten om met hem naar een ruimte te gaan waar hij ongestoord helemaal kon uit lachen. Een andere omgeving hielp meestal direct.
Een oude man die als een kind uit de kamer werd gestuurd, terwijl iedereen zeker wist dat hem geen enkele blaam trof. Dit is in het kort wat de gemoederen in huize Zilverschoon bezighield. Slechts die ene man wist waar de oorzaak lag.

Het was op een ochtend begonnen. Mijnheer Vleeming had juist een grote boodschap gedaan en boog zich voorover om zijn broek weer op te trekken. Zag hij het goed? Precies in het midden van zijn onderbroek ontwaarde hij een versgeplukte boterbloem. Een geel bloemetje waarmee de weilanden in het wassende voorjaar zijn bezaaid, samen met margrieten bedekten ze buiten het gras weer met een teer tapijt.
Rechtstreeks van het veld en volkomen gaaf! Mijnheer Vleeming was zo verbaasd dat hij enkele ogenblikken niet meer kon denken. Toen begon het voor de eerste keer te borrelen, en dat groeide uit tot een niet te temmen stroom. Hij had in geen jaren voluit gelachen. Daarom deed het pijn. In zijn hoofd lieten allerlei lagen en geledingen los. Ze schoven langs elkaar heen. Er werd iets geraakt, links en rechts, boven en onder. Het verontrustte hem even, maar de ontregeling duurde slechts kort, alles nam zijn oude plaats weer in. Hij hapte naar adem en zuchtte een paar keer diep. Als er mensen op de gang liepen, hadden ze het gieren zeker gehoord.
Voorzichtig nam hij het stengeltje van de boterbloem tussen duim en wijsvinger en bracht zijn hand omhoog. Met de andere hand scheurde hij een stuk wc-papier af dat hij uitspreidde in het fonteintje. Daarop legde hij zijn onwaarschijnlijke vondst neer. Kunstbloemen hebben in het algemeen een onnatuurlijke glans. Deze boterbloem was echter helemaal echt, daarover kon geen twijfel bestaan.
Na enige aarzeling besloot hij hem in de koelkast te leggen, ondanks de onfrisse plaats van herkomst en dat het er al zo vol was. Hij dacht als ik er wat folie overheen vouw, dan is het wel verantwoord. Daar lag het corpus delicti dan, want zo zag hij het opeens en hij dacht dat hij het misschien nog wel eens nodig kon hebben. Hij kreeg een nieuwe lachbui waaraan geen eind leek te komen. Daarna sloot hij de koelkast hoofdschuddend af.

Het werd hem de volgende dag meteen duidelijk gemaakt dat hij een verklaring schuldig was. Zoals hij al had vermoed waren er passanten geweest op de gang die door zijn gelach werden opgeschrikt.
Mijnheer Vleeming had een zwak voor mevrouw Van der Harten. Die keek hem met haar grote ogen aan en vroeg hem wat er in hemelsnaam was gebeurd. Het lukte hem niet om ook maar iets van de toedracht te verduidelijken. Hij hoefde zijn mond maar open te doen of de lach keerde terug in alle hevigheid.
‘Je hebt het nogal te pakken,’ zei mevrouw Van der Harten bezorgd. Hij draaide als een tol bij haar en de verdere omstanders weg, met ogen vol onbegrip.
‘Let goed op jezelf’, zei ze nog toen hij de automatische deur al bijna door was op weg naar zijn kamer.
De volgende dagen was het steeds hetzelfde liedje. Hij hoefde maar even aan zijn ongelooflijke vondst te worden herinnerd of hij voelde weer een nieuwe lachbui opkomen. Hij dacht, ik kan die aandrang maar beter de vrije teugel laten. De ladekast in zijn hoofd werd er telkens weer door opgeschud en het luchtte hem enorm op.

De hoofdzuster maakte eens in de zoveel tijd op hun eigen kamers een praatje met de bewoners. Ze had de gewoonte om niet te kloppen. De meeste bewoners stond het tegen dat ze zomaar binnenstapte. Maar verder was er niet veel op haar aan te merken.
Ook deze keer stond zuster Sylvia onverwacht in de deuropening. Zoals altijd met een uitgestoken hand. ‘Vertel me, mijnheer Vleeming, hoe gaat het met u, zijn er nog klachten?’
‘Ik zal eerst de thee opschenken’, antwoordde hij ontwijkend.
Zuster Sylvia wekte de indruk dat zij het gesprek positief tegemoet zag. Misschien nam zij het probleem niet zo hoog op en dacht ze dat het in een handomdraai zou zijn opgelost. Ze had niet het flauwste vermoeden van de beproeving die mijnheer Vleeming onderging toen ze de thee aan haar mond zette en een paar keer blies. Zijn ogen knipperden. Ze leek zojuist een smetteloos schoon jasje te hebben aangetrokken. Een rampzaliger moment om weer de slappe lach te krijgen was nauwelijks denkbaar. Hij kon zich nog net inhouden en greep het eerste onderwerp aan dat in zijn hoofd opkwam: Feijenoord.
Ze bleek een grote fan. Ze wist precies hoe de club ervoor stond en kende uitslagen van belangrijke wedstrijden uit haar hoofd. Hij raakte door haar clubliefde zo afgeleid dat hij verlicht ademhaalde.
Ze brak het onderwerp ineens resoluut af. Kennelijk wilde ze dat ze niet langer verstoppertje speelden. Het verschijnsel waarvan mijnheer Vleeming het middelpunt was, begon langzamerhand zulke vormen aan te nemen dat er eens ernstig met hem moest worden gepraat. Ook buiten het tehuis, zei ze, was het inmiddels doorgedrongen dat zich iets vreemds binnen deze muren voltrok. En dat was slecht voor de naam van het tehuis. Als het niet veranderde zou het zeker consequenties hebben voor de betrokken persoon.
‘U dus, mijnheer Vleeming. U wordt hier met respect behandeld. Dat mogen wij ook van u verwachten. Het is al die jaren goed gegaan. Hoe lang woont u al hier?’
‘Bijna acht jaar’, zei mijnheer Vleeming nauwelijks hoorbaar.
‘Kijk eens aan, wat een tijd’, zei de zuster, ’maar als u zich niet meer in de hand kunt houden, zijn wij genoodzaakt om uw verblijf hier te heroverwegen. Dat moment breekt aan.’
‘U bedoelt, ik moet hier weg?’, vroeg mijnheer Vleeming bedrukt.
De hoofdzuster knikte veelbetekenend.
Mijnheer Vleeming begreep onmiddellijk dat ze een verklaring eiste, nu op dit moment. Er was geen uitvlucht mogelijk.
‘Ik wil u graag uitleggen wat mij is overkomen.’ Zijn stem klonk harder dan hij had bedoeld. Zuster Sylvia boog zich naar hem toe. De oude hangklok boven de deur sloeg op het hele uur. En ergens werd met een deur gegooid.
Maar mijnheer Vleeming bracht geen woord meer uit. Hij was opgestaan en klauwde in zijn maagstreek.
Net toen hij er klaar voor was om het raadsel te onthullen, keerde het bloempje terug in zijn hoofd. Alsof het niet was weggeweest. Het zweefde tegen een spierwitte achtergrond. Het kroontje opende zich, de stengel maakte een lichte buiging. Mijnheer Vleeming was niet in staat de zoveelste opkomende aanval te bedwingen.
Zuster Sylvia sloeg verbaasd zijn machteloosheid gade. Ze had dit nog nooit meegemaakt. ‘Drink een glas water’, zei ze.
Mijnheer Vleeming schudde aldoor zijn hoofd. Eindelijk kon hij een paar woorden uitbrengen: ’Ik ben thuis!’. Waarmee hij zijn bezoekster duidelijk wilde maken dat zij beter kon vertrekken. Met een vertrokken gezicht verliet zij de kamer.
Hij had nog even de hoop gehad dat ze mee was gaan lachen, zoals de anderen veelal deden. Maar ze volhardde in een bijna klinische blik.
Mijnheer Vleeming pakte de theekoppen van tafel met trillende handen, hevig verontrust door het dreigement dat zij had uitgesproken. ‘Het kon niet anders, ze bedoelde dat hij naar een gekkenhuis moest’, dacht hij.
De opschudding over zijn lachstuipen duurde al zeven weken. De aanvallen hadden veel van zijn spieren gevraagd. Vooral zijn buikspieren protesteerden bij elke beweging met felle pijnscheuten. Geestelijk had hij niets te klagen. Hij had zich door zijn gelach steeds beter gevoeld. Zijn ochtendhumeur werd steeds draaglijker. Sinds kort begon hij de dag zelfs vol verwachting en met een nieuwsgierigheid die hij zich alleen uit zijn jeugdjaren herinnerde.
Maar nu moest hij op zijn tellen passen anders nam zijn leven een verkeerde wending. Hij opende manhaftig de koelkast. Voor het eerst kon hij met droge ogen naar de boterbloem kijken. De kroonblaadjes hadden nu duidelijk hun beste tijd gehad en het stengeltje lag er slapjes bij. Hij pakte de overblijfselen voorzichtig op. Ze veroorzaakten zelfs geen stroef lachje meer. Hij kneep zijn hand samen. Met extra kracht. Daarna opende hij zijn hand boven het groenvak van de afvalbak.
Weg was de boterbloem. Mijnheer Vleeming had het gevoel dat gelijktijdig iemand de kamer verliet en dat hij na zoveel tijd weer de enige aanwezige was. Op zijn gezicht verscheen een glimlach, dit maal de voorbode van een goed idee. Hij kon nu zuster Sylvia en de anderen gaan vertellen wat hem al die tijd uit zijn evenwicht had gebracht, maar hij deed het niet. Met juichend hart. ‘Er is niemand die mij dat kan verplichten. Een mens van tweeëntachtig mag toch zeker wel een binnenpretje hebben.’
De volgende dag bewoog hij zich weer vrijelijk onder de bewoners. Voorzichtig van aard liep hij nog wel met een grote boog om zuster Sylvia heen. De bewoners onder aanvoering van mevrouw Van der Harten dachten er goed aan te doen om het onderwerp te vermijden. Ze lieten ook maar het geringste gegiechel achterwege als mijnheer Vleeming in hun buurt was. Al na enkele dagen hervatte zich het gewone leven in huize Zilverschoon en scheen ook zuster Sylvia zich niet meer met de zaak bezig te houden. Mijnheer Vleeming gedroeg zich immers weer voorbeeldig, zoals men altijd van hem gewend was geweest.
Hij kon weer genieten als hij buiten op de bank zat. Zeker als mevrouw Van der Harten naast hem kwam zitten om een praatje te maken. Op het pad aan de overkant fietsten de twee nieuwe bejaardenverzorgsters. Ze waren nog maar een paar maanden in dienst. Mijnheer Vleeming had door de perikelen weinig notitie van de beide meisjes genomen. Voor zijn gevoel zwaaiden ze iets te uitbundig….

Schrijver: J.M.M. Willemen, 28 november 2021


Geplaatst in de categorie: algemeen

4.0 met 2 stemmen 45



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)