In de bus
Ze stapt in op de Brink in Zuidlaren. Haar stem is schel en doortrokken van een Oost-Gronings accent als ze om zes strippen, vertrektijden, aankomsttijden en de mening van de chauffeur over het weer vraagt. Tot haar zichtbare opluchting ziet ze twee vage kennissen bij de achterdeur, twee argeloze oudjes die niet kunnen ontsnappen. Meteen steekt ze van wal, een woordenstroom ontsnapt als snelstromende lava. Ze heeft een visie over Delfzijl. Alles wat er mis is met haar woonplaats passeert de revue: de wethouders, de burgemeester, de sloop van keurige huizen met keurige tuintjes die in keurige straten stonden, bewoond door keurige mensen die drie slaapkamers tot hun beschikking hadden.
Een verhaal dat ze op bewonderenswaardig naadloze wijze koppelt aan ziektes uit heden, verleden en toekomst, de AOW, haar overleden man en een busreis naar Duitsland, jaren geleden.
Ik zit er twee meter veertig vandaan, en heb stille hoop bij elke pauze van meer dan twee seconden. Ik wil mijn oren dichtvouwen voor het grammaticaal gezien interessante taalgebruik. Meertens Instituut, schiet het door me heen. Ze ratelt door. De kennissen hoeven niets te zeggen, kunnen niets zeggen. Ze stappen uit in De Wijert; de vrouw kijkt meteen onrustig om zich heen. Het is tien voor zeven op Eerste Paasdag 2003 en God zelf grijpt in: ze ziet nóg een paar vage kennissen, die dachten dat ze ontsnapt waren. Ze snelt er naar toe en zet haar verhaal voort.
Geplaatst in de categorie: humor