Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

God

Als het zonnetje een poging onderneemt om de serre van mijn stamcafé te hullen in een bescheiden lentesfeertje, neem ik er plaats met mijn twee jongste dochters. Zij blieven warme chocolademelk met slagroom. Ik prefereer een vers getapt pilsje.

In mijn hart prijs ik me diep gelukkig, het is tenslotte niet iedereen gegeven om van een dergelijk moment te genieten, en daar mag je bij gelegenheid best even bij stilstaan.

Na een tijdje betreedt een jongentje - met vermoedelijk zijn kleine zusje, eveneens de serre en zet haar in één van de stoelen aan het tafeltje naast ons. Zijn keuze valt op de zitting waarmee oogcontact met mijn persoon onvermijdelijk is. ‘Je zusje,’ vraag ik met belangstelling. Het blijkt de juiste conclusie te zijn, en al snel verneem ik dat zijn moeder nog even aan het winkelen is. En erger, dat hij op háár moet passen. Hij klinkt niet echt gelukkig.

Meer dan het me lief is, blijkt hij al spoedig een 'eenzijdige' vertrouwensband met me te hebben. Informatie over de scheiding van zijn ouders, het verhuizen, en alle ellende die daarmee gepaard gaat, wordt dan ook breed uitgemeten.

‘Mag ik je wat vragen, bestaat God,’ zegt hij plots, zonder mijn antwoord af te wachten. Ik moet bekennen dat ik deze vraag niet had verwacht. Daar zit ik dan, niet dat ik er zelf geen mening over heb, maar toch. ‘Wat zeggen je vader en moeder ervan,’ vraag ik; dit in een poging me aan een antwoord te onttrekken. Volgens zijn moeder wel en zijn vader niet, krijg ik te horen. ‘Maar die hebben vroeger ook verteld dat sinterklaas bestaat,’ betuigt hij met een ondertoon van wantrouwen in zijn stem. Ik begrijp de vertwijfeling.

‘En jijzelf,’ tracht ik inzicht te krijgen in zijn eigen gedachtegang. ‘Ik weet het niet,’ geeft hij schuchter toe, als was dat een halsmisdrijf. Even ben ik verslagen en vervloek in stilte zijn ouders. Duidelijk een geval van gefrusteerde wrok. Het overgebleven restant van een zogeheten ‘succesvolle’ scheiding. Als de een wit zei, beweerde de ander steevast dat het zwart was, en dat manneke bleef rondlopen met een wereldvraag.

‘Wat zou je zelf wensen,’ tracht ik zijn – onterechte – schuldgevoel te ontlasten. ‘Soms wel, en soms niet.’ Hij zegt het stellig en heeft er dus over nagedacht, dat is wel duidelijk.
‘Als ik bij mijn moeder ben wil ik het wel dat hij bestaat, want anders heeft ze misschien verdriet,’ klinkt het een beetje wanhopig.
‘En als ik bij papa ben maar niet; hij reageert altijd een beetje boos als ik vertel dat mama vindt dat hij wel bestaat.’

Me bewust van de moeilijke positie waarin het kereltje verkeert, wens ik innig dat hij spoedig een antwoord mag vinden. In elk geval een antwoord dat zijn kinderhart iets gelukkiger mag stemmen. 'Maar ik moet nu gaan hoor, bedankt voor het gezellige gesprek,’ zegt hij wijs. Buiten staat zijn moeder ongeduldig te zwaaien. Hij neemt zijn zusje bij de hand en loopt naar de deur. Daar draait hij zich nog even om. ‘Weet je wat ik doe,’ roept hij.
‘Ik wacht wel tot ik groot ben of god bestaat, ik denk niet dat hij dat erg vindt van een klein jongetje.’ Hij klinkt enigszins opgelucht.

Schrijver: Adriaan Hoefs
Inzender: Ad Verhoeven, 8 februari 2004


Geplaatst in de categorie: literatuur

3.2 met 11 stemmen 1.505



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)