Nederlandse journalistiek
Door een bepaalde woordkeuze probeert de Nederlandse journalistiek de lezer voortdurend te beïnvloeden.
Zo bericht men bijvoorbeeld nooit over een ruk naar links, maar wel over een ruk naar rechts. Men spreekt over die Wilders, nooit over die Halsema of over die Bos. En rechts is natuurlijk per definitie extremistisch, getuige het feit dat rechts en extremist inmiddels haast spreekwoordelijk aaneengesmeed zijn tot rechts-extremist. ‘Links-extremisten’ schijnen niet te bestaan. Taalkundig noch in werkelijkheid. Net zo min als linkse kunstenaars die fout waren, die bestaan natuurlijk ook niet.
De journalistiek is dus niet alleen selectief qua woorden, maar ook in de herinnering van de feiten. Zo is men bijvoorbeeld vergeten dat Harry Mulisch niet bevriend was met Pietje Bell, maar met dictator Castro. En dat met hem talrijke kunstenaars en Nederlanders toch nog niet zo lang geleden sympathiseerden met de Sovjet Unie en Rood China. Landen waar miljoenen burgers door sinistere regimes in gruwelijke kampen zijn gestopt en over de kling gejaagd. Daarover heeft Joris Ivens nou net toevallig geen film gemaakt. Want het doel heiligt tenslotte alle middelen. Een adagium dat nog steeds geldt. Daarom staat er niet altijd wat er staat in de krant.
En nog vaker niet wat er ook hoort te staan.
Geplaatst in de categorie: politiek
"Ooit een normaal iemand ontmoet? En... beviel het?"
Het poster was, geloof ik, een gezamenlijk initiatief van psychiatrische instellingen.
Nu krijg ik flink de neiging tot parafraseren:
"Ooit een objectief iemand ontmoet? En... beviel het?"
Kranten worden niet geschreven door alomtegenwoordige, alziende, onpartijdige, altijd nuchtere, rustige en bedachtzame opperwezens. Ik vind vooringenomen analyses waarin onze Mozart uit Venlo te kakken wordt gezet dan ook om van te smullen (vooral als zijn ingehuurde "Verlichtingsmolen" erbij wordt gehaald). Maar als een filosoof mij op een uitdagende manier nieuwe denkbeelden als een worst voorhoudt, smul ik óók. Het één sluit het ander niet uit.
Daar gaat het mij om.
Zou dat een in de menselijke natuur ingebakken fenomeen zijn?
Journalistiek is natuurlijk in een hoop van de gevallen een observerende criticaster. Misschien is dat wel de achilleshiel van journalistiek, dat ze gemakzuchtig kan overkomen. Denkende naturen zullen de zoutpot erbij moeten houden.
En verder baseren journalisten [en hoofdredacteuren] het taalgebruik op de achterban. Telegraaf-lezers hebben meer superlatieven nodig dan NRC-lezers. Volkskrant-lezers hebben meer intellectuele hoogstandjes nodig dan AD lezers.
Zijn er journalisten die dit ontkennen?
Journalistiek probeert [waarschijnlijk] de waarheid te verwoorden, maar op een manier waarbij het taalgebruik smeuïg en te verhappen blijft. Saaie en goed doorwrochte taalaccumulaties zijn niet geschikt voor journalistieke uitspattingen. En ze lijken gelijk te hebben, want de interesse in niet direct te begrijpen taal en breed opgezette beschouwingen is bij weinig lezers te vinden.
Dit is een niet doordacht raaskalstuk. Excuus, het is niet anders.