De Kerststal
Als jonge jongen moest ik op de lagere school een keer meedoen aan een uitvoering van de kerststal. Niet dat ik Jozef was of het kindeke Jezus, maar één van de drie koningen of zoals het mij later werd verteld: één van de drie Wijzen uit het Oosten. Met die laatste kwalificatie was ik wel blij. Ik vertelde toen trots aan één van mijn vriendjes in de straat waar ik woonde dat ik één van de drie wijzen was… “Waar zijn die andere twee dan?”, vroeg hij. “Ja, weet ik het!”, antwoordde ik geïrriteerd. Maar ik gaf die jongen een rotschop toen ie zei dat ze zeker wijzer waren dan ik en ergens anders vertoefden. Het was jaloezie zei mijn moeder toen ik haar het verhaal vertelde. Het meisje dat Maria speelde was een bijdehante tante. Kees, die Jozef speelde, kon kletsen wat hij wilde maar wat ie ook deed, hij deed het nooit goed volgens ‘Maria’. Jozef moest hier staan, en dan weer daar, en dan lag er weer teveel stro in de voederbak waar een pop in lag om het kindeke Jezus voor te stellen. Ze had een groot wit laken om haar heen, dat zorgvuldig door haar moeder over dat iele lijfje met ontluikende borstjes was gedrapeerd. Al in het begin van de uitvoering verstapte ze zich en trapte daarbij op haar ‘gewaad’. Subiet stond ze daar in d’r hemd. Gelijk janken dat kreng… Er waren ook nog een stuk of vier jongens die voor herders door moesten gaan. Hele pakken watten werden er gebruikt om ze allemaal te voorzien van een …witte baard!
Ach, het mooiste meisje van de klas, Kaat heet ze, mocht het engeltje zijn die het goede nieuws zou komen brengen. Ze rook helemaal naar lavendel weet ik me nog te herinneren. Ze stond op een stoel, dat voor het gemak helemaal was omwikkeld met een zwart doek. Maar na nog geen minuut op die stoel te hebben gestaan zakte ze met één been door de rieten zitting. Dat kind moest toen vreselijk huilen… De rest ook zowat. De bovenmeester zag zijn toen al antieke stoel naar de filistijnen gaan en wat hij toen op dat moment tegen ons zei was bepaald niet opbeurend voor kinderen zoals wij toen waren en ook niet overeenkomstig het kerstverhaal volgens mijn vader later. Ik hielp Kaat nog overeind, maar één van haar vleugeltjes was bij de val afgebroken. Tot overmaat van ramp waren de ‘schaapjes’ het zat om in dikke wollen omhulsels in het felle podiumlicht te staan en bevangen door de warmte viel Arie, één van die ‘schaapjes’, tegen de enige paal die op het podium stond en waarmee het dak van de stal werd gesteund. De stal lag erbij alsof er een aanslag op was gepleegd. Alle meesters en juffrouws probeerden te redden wat er te redden viel en trokken de kinderen onder het ‘puin’ vandaan.
Anders dan wij gedacht hadden werd het podium helemaal leeggehaald en nu moesten we opnieuw beginnen, maar dan zónder decor. Het engeltje stond nu naast mij en hield een zelfgemaakte ster hoog boven haar in haar ene hand. “Waar wijst die naar toe?”, vroeg ik haar. “Naar het zuiden…”, zei ze terwijl ze naar boven keek. “Hoe heet je eigenlijk? Caspar, Balthasar of Melchior?”, vroeg ze me ook nog. Ik wist even niet waar ze het over had en antwoordde dan ook op een heel simpele wijze: “Nee, ik heet gewoon De Quaadsteniet…dat weet je toch!” Ze moest erom lachen en pas tóen viel het kwartje bij mij. “Ach ja, ik ben gewoon één van drie wijzen uit het Oosten”, hakkelde ik, “maar ik weet niet eens hoe ik heet in dit spel!” Ze kreeg een lamme arm van het hooghouden van haar sterretje en wisselde van hand. “Als jij naar het Zuiden wijst dan staan we toch in het Noorden?”, probeerde ik op de meest wijze manier te concluderen... Het maakte nogal indruk op haar maar nog voordat ze kon antwoorden was het mijn beurt om als één van de drie koningen of wijzen een cadeautje neer te leggen bij de kribbe waarin de pop lag. Bij gebrek aan goudpapier was het een doosje dat ik moest neerleggen helemaal geel beschilderd. Die andere twee wijzen hadden al een flesje met mirre (gewoon water!!!) neergezet en brandend wierook in een bloempotje.
Toen ik de opstijgende rook zag raakte ik daardoor zo gefascineerd dat ik aan het slot van het kerstspel niet “Hoe zal ik U ontvangen” zong, maar “Hoe zal ik u eens vangen…” Het engeltje gaf mij nog een flinke por in mijn zij toen ze dat hoorde, maar daardoor was ik wel weer even bij de les. De bovenmeester beklom het podium en was nogal in verlegenheid gebracht door de misère die was ontstaan aan het begin van de avond. Verward prees hij ons, bij wijze van spreken, de hemel in omdat we er toch iets van hadden gemaakt, “…én dat zonder decor, dames en heren!”, zei die nog. Een applaus volgde vanuit de zaal en voordat we het wisten zaten we in de flink warm gestookte gymzaal aan de warme chocolademelk met kerstkransjes. Het engeltje, inmiddels voorzien van een warme, rode poncho (het kon ook nog wel eens een oranje zijn…), kwam naast mij zitten en pakte één van mijn kerstkransjes. Ze gaf me heel vluchtig een kusje op mijn wang. Ik wist niet waar ik moest kijken en met een rode kop vroeg ik haar waarom ze dát deed! Ze zei dat ze het wel lief van mij vond dat ik haar had geholpen toen ze door die zitting van de stoel was gezakt… Het enige wat ik kon zeggen tegen haar was: “Als je nou wijs was geweest dan was je niet op die stoel gaan staan, Kaat...” ….
Bijna vijftig jaar later staat ze hier, geknield, de vloer in de keuken schoon te maken.
Een pan met worteltjessoep was van het gasfornuis afgesodemieterd…
Vrolijk Kerstfeest!!!
Inzender: K. v.d. Broeck, 21 december 2005
Geplaatst in de categorie: kerstmis