Hormonen
Karin zag de serveerster haar richting uitkijken. Geen wonder, ze zat hier nu zowat twintig minuten duimen te draaien. Echt weer iets voor Anne. Ergens afspreken en dan moest een ander maar zien of ze zou komen opdraven.
Als Anne niet binnen vijf mi…
Toen zwaaide de deur open en stortte Anne zich naar binnen. ‘Sorry dat ik wat later ben.’
‘Ben je mal meid. Ga zitten.’
Karin bestelde snel. Twee koffie, twee appeltaart.
‘Karin, ik ben zo blij dat ik je zie,’ zei Anne op haar onstuimige manier, ‘ik heb je heel wat te vertellen, je moet weten, Maarten hangt me m’n strot uit, al weet ie dat zelf nog niet. Maar ík weet het en dat is goddomme genoeg! Luister, ik zal je…’
Karin onderbrak het geratel over Anne’s echtgenoot.
‘Anne, wacht, ik heb heel weinig tijd, ’t spijt me, om twee uur moet ik bij de tandarts zijn en ’t is nu al kwart voor. Misschien kunnen we een voor vanavond een afspraak maken?’
‘Ben je bedonderd? Mobiel bij je? Nou dan, bel ‘m af. Verzet de afspraak,’ schetterde Anne.
De serveerster kwam aanlopen met hun bestelling en Karin viste inwendig zuchtend haar mobiel uit haar tas; Anne was nu eenmaal zo. Claimend. Altijd al geweest, maar haar iets weigeren deed je niet zo gauw. Ze is een roofdiertje, dacht Karin, egocentrisme is haar naam en ze graait naar zich toe wat er maar te graaien valt. Niets aan te doen, je had dat te nemen of niet. Zij, Karin, nam het maar al te graag. Ik ben een kinderloze vrouw van middelbare leeftijd en Anne is het kind dat ik wens – jong, spontaan, luidruchtig en ondoordacht in haar doen en laten. Ze heeft me nodig. En ik haar.
Ze verzette haar afspraak en keek al bellend onwillekeurig glimlachend naar Anne die al een halve appeltaart naar binnen had geschrokt.
‘Vertel nu maar,’ nodigde ze.
‘Die kloot! Die werkt altijd over, reorganisatie of zoiets,’ begon Anne op haar eigen verwarde manier. Woest propte ze de rest van haar appeltaart naar binnen. ‘Anne, help me toch!’
‘Lieverd, ik moet eerst precies weten wat er aan de hand is… eh… heeft hij misschien… eh… een ander?’ peilde Anne voorzichtig.
‘Die? Dat korte opdondertje? Die uit z’n bek stinkende lamstraal? Lame nie lache! Nee, hij heb losse handjes, weet je, altijd al gehad maar de laatste tijd wordt het erger en erger.’ Anne trok de mouw van haar sweatshirt omhoog, trok een pleister los en toonde de geschokte Karin iets dat leek op… ja op wat? Anne’s bovenarm werd ontsierd door een rauwe wond. Pus en vel bleven aan de pleister hangen, zag Karin. De wond zelf zag er akelig uit, de randen uiteengeweken met aan de rechterkant vreemde, rode zwellingen. Wat… wat was dát…
‘Tanden,’ bitste Anne, de onuitgesproken vraag beantwoordend.
‘Maar kind!’ Ruw schoof Karin haar onaangeroerde koffie en appeltaart opzij en keek haar vriendin vorsend aan. ‘Wat zeiden ze op de poli?’
‘Natuurlijk ben ik daar niet langs geweest. Echt, Karin, ’t lijkt erger dan het is, en bovendien, je kent me meid, dacht jij nou werkelijk dat ik dat kleine klootzakje niet heb teruggebeten? Je zou z’n lip eens moeten zien, haha! Dus de politie is ook geen optie, mammie Karin. Maar je kunt iets voor me doen, luister!’
Anne wierp zich hysterisch lachend achterover in haar stoel.
Diep bewogen legde Karin haar hand op die van Anne. ‘Zeg het maar,’ zei ze enkel.
Anne bedaarde op slag, boog zich naar haar vriendin toe en begon te fluisteren.
Daarna wisselde een sleutel van eigenares.
Het was diep in de nacht en doodstil. Voor het huis van Anne en Maarten keek Karin behoedzaam rond, het licht van een straatlantaarn mijdend. Niets en niemand te zien. Een snelle blik op de verlichte wijzerplaat van haar polshorloge meldde kwart voor drie. Nog een kwartiertje respijt, nog een kwartiertje maar… zou ze durven? Gek, nu waren Anne en zij al ruim twee jaar bevriend maar Maarten had ze nog nooit gezien en toch zou ze… kón ze dat, kón ze zoiets opbrengen, zelfs voor haar geliefde Anne, haar plaatsvervangend doch nooit gedragen kind?
Niet weifelen nu – Anne’s instructies waren duidelijk genoeg geweest. Karin repeteerde nog even snel:
Voordeur openen. Met de van Anne gekregen huissleutel.
Hockeystick. In de kast rechts naast de voordeur.
Trap op naar eerste verdieping. Derde tree overslaan want kraakt.
Wachten tot stipt drie uur; Maartens vaste pistijd, zoals Anne dat noemde.
Keihard toeslaan. Dat was alles.
Karin stond naast de slaapkamerdeur, de hockeystick in de aanslag.
Plotseling ging de deur open en Karin raakte hevig in verwarring – was het nú al drie uur? Toch sprong ze naar voren, haar voelen en denken bewust uitschakelend en ramde erop los, het lukte haar niet op te houden.
Een zee van licht overspoelde haar.
Licht?
In verwarring gebracht liet ze de hockeystick vallen.
Het eerste wat ze zag, was een kleine, blonde, tengere man in een blauw gestreepte pyjama, de grijze ogen waterig van slaap maar zich spoedig wijd opensperrend, sprakeloos starend naar wat daar op de vloer lag.
Ook Karin keek nu. ‘Ze heeft geen gezicht meer,’ fluisterde ze, ‘en gevoel voor timing heeft ze nooit gehad.’
Ze verbaasde zich over haar koele afstandelijkheid, verbaasde zich over haar gedachtestroom die keurig op een rijtje zette waarin Anne haar diepste gevoelens altijd had verloochend, haar had uitgebuit, haar had misbruikt. En toch had ze van Anne gehouden.
De man Maarten keek haar nu recht in de ogen. Hij klonk als een echo toen hij zei: ‘Weet u… ik hield van haar. Ondanks alles.’
Hij gleed langs de muur op de grond, de armen machteloos langs zijn zijden.
Zijn intense hulpeloosheid raakte Karin tot op het bot.
Ze knielde naast hem, nam hem moederlijk in haar armen en wiegde hem troostend.
Vluchtig dacht ze nog even aan Anne.
Tja meid, dit is een kwestie van hormonen.
Enkel maar hormonen.
Geplaatst in de categorie: psychologie