Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

Ecce homo

‘Nacht is het: luider spreken nu alle fonteinen. En ook mijn ziel is een fontein.
Nacht is het: nu pas ontwaken alle liederen van hen die liefhebben. En ook mijn ziel is het lied van iemand die liefheeft.
Er is iets ongestilds, onstilbaars in mij dat zich wil laten horen. Er is een begeerte naar liefde in mij, en die spreekt zelf de taal van de liefde.
Licht ben ik: ach, was ik maar nacht! Maar dat is mijn eenzaamheid, dat ik door licht omgord ben.
Ach, was ik maar donker en nachtelijk! Hoe zou ik aan de borsten van het licht zuigen!
En jullie zelf zou ik nog zegenen, jullie kleine fonkelende sterren en glimwormen daarboven! -en zalig zijn om jullie licht-geschenken.
Maar ik leef in mijn eigen licht, ik drink opnieuw de vlammen in die uit mij slaan.
Ik ken het geluk niet van hem die neemt; en vaak droomde ik ervan dat stelen nog zaliger moet zijn dan nemen.
Dat is mijn armoede, dat mijn hand nooit uitrust van het schenken; dat is mijn afgunst, dat ik afwachtende blikken zie en de heldere nachten van verlangen.
O onzaligheid van allen die schenken! O verduistering van mijn zon! O begeerte naar het begeren! O geeuwhonger in de verzadiging!
Ze nemen van mij: maar raak ik nog hun ziel? Er is een kloof tussen nemen en geven; en de kleinste kloof is het moeilijkst te overbruggen.
Er groeit honger uit mijn schoonheid: ik zou hen wie ik licht breng willen pijnigen, ik zou hen aan wie ik geschonken heb willen beroven, -zo honger ik naar boosaardigheid.
De hand terugtrekkend als haar reeds de hand wordt toegestoken; de waterval gelijk die nog in zijn val aarzelt: zo honger ik naar boosaardigheid.
Zulke wraak wordt door mijn volheid bedacht, zulke arglist welt op uit mijn eenzaamheid.
Mijn geluk in het schenken stierf in het schenken, mijn deugd werd zichzelf moe in haar overvloed!
Wie altijd schenkt, die loopt het gevaar dat hij zijn schaamte verliest; wie altijd uitdeelt, diens hand en hart zijn eeltig van al dat uitdelen.
Mijn oog schiet niet meer vol bij de schaamte van hen die vragen; mijn hand werd te hard voor het beven van gevulde handen.
Waar is de traan in mijn oog en het dons van mijn hart gebleven? O eenzaamheid van allen die schenken! O zwijgzaamheid van allen die licht brengen!
Veel zonnen cirkelen in de lege ruimte: tegen alles wat donker is spreken ze met hun licht –tegen mij zwijgen ze.
O dit is de vijandschap van het licht tegen wat licht brengt: zonder erbarmen trekt het zijn banen.
Onredelijk in het diepst van zijn hart tegen wat licht brengt, koud tegen zonnen –zo trekt elke zon zijn baan.
Een storm gelijk trekken de zonnen hun baan, ze volgen hun onverbiddelijke wil, dat is hun kou.
O jullie pas zijn het, jullie duisteren, jullie nachtelijken, die warmte scheppen uit wat licht brengt! O jullie pas drinken melk en lafenis uit de uiers van het licht!
Ach, ijs omringt me, mijn hand brandt zich aan al dat ijs! Ach, dorst is in mij, die smacht naar jullie dorst.
Nacht is het: ach, dat ik licht moet zijn! En dorst naar het nachtelijke! En eenzaamheid!
Nacht is het: nu breekt als een bron uit mij mijn verlangen, -naar spreken verlang ik.
Nacht is het: luider spreken nu alle fonteinen. En ook mijn ziel is een fontein.
Nacht is het: nu ontwaken alle liederen van hen die liefhebben. En ook mijn ziel is het lied van iemand die liefheeft.-’

... Ecce Homo#*#1888 ...

Schrijver: Nietzsche
Inzender: Aps, 28 mei 2006


Geplaatst in de categorie: filosofie

Er is nog niet op deze inzending gestemd. 648



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)