Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

Just another lovesong

Nazomer, verleden jaar. Logboek zonder einde.
Vandaag even geen sex-stories.

Het zand heeft een vieze kleur, evenals het water. De vale gloed van de ondergaande zon kan er weinig aan veranderen. Alles is even afstotelijk hier. De lelijkheid zit diep geworteld. Zij parasiteert.
Het is doodtij. Een broeierige stilte hangt overal rondom ons. In de branding is nauwelijks golfslag. De maan heeft haar kracht verloren. De wind is dood. Stank heerst overal en verdicht de lucht. De hemel kleurt van troosteloos grijsblauw naar bedorven oranje in het westen.
In de verte licht de zee groen op. Het zijn de colonnen fosforescerende algen. Ze leven. Ze groeien. Het agressieve wier vreet alles wat het op zijn weg tegenkomt. Vissen, zeehonden, mensen. Maar de stroming staat goed. Slechts enkele uitwassen bereiken hier het land.
Voor onze voeten sliddert een turf van dat spul. Lange bruine en groene verstrengelde slierten met overal uitstulpingen. Het lijkt ons niet op te merken zoals het daar ligt maar we passen op dat het ons niet te dicht nadert.
Ik besluit nog even te blijven. Straks, bij nachtval, zal de hemel groen oplichten. Zal de weerschijn van de algen het avondpalet verslaan. Een onheilspellend gezicht. En tegelijkertijd zo prachtig.

Alles om ons heen sterft af. Struiken verdorren. Helmgras crepeert. Bomen stikken. Overal blokkeert fijn stof de poriën. Het beeld van ontbinding is blasé geworden. Een dag zonder is haast een zeldzaamheid.
Plotseling schiet er een gehavende vlerk uit groenbruine slijmmassa. Nu pas zie ik dat het wier een zilvermeeuw te pakken heeft. De vogel krijst en kronkelt maar ziet zich weldra geheel bedolven onder de tientallen vangarmen. Zijn bek, zijn ogen, zijn vleugels. Alles wordt uiteen gerukt, verbrand. Verteerd.
Het strand is nagenoeg verlaten. Alleen wij twee liggen hier. Zij op haar zij, ik uitgestrekt op mijn rug. Het jackje dat ze draagt is bijna opgedroogd. Voorzichtig strijk ik een haarlok uit haar gezicht en druk me dichter tegen haar aan. Ik fluister iets in haar oor. Ze blijft stil. Dan vraag ik haar wat haar naam is. Ik voel mijn adem weerkaatsen, alsof een dode bries langs mijn gezicht strijkt. Ze ligt stil en kijkt me glazig aan.
Met mijn vingers heb ik een dooie krab uit het zand geplukt. Bevend pulk ik de restantjes vlees los en werk ze naar binnen. Goed kauwen werd aan tafel altijd gezegd maar het afschuwelijke knarsende zand weerhoudt me daar nu van.
(Doorslikken, doorslikken.)
Ik richt me overeind en sjok naar de vloedlijn, voorzichtig over de algen heen stappend. Van de meeuw is niets meer te zien. Enkele veren kleven aan het zand. De klodders geronnen bloed hebben een merkwaardige glans.
Ik kniel neer en spoel mijn mond uit met het lauwe zoute water. Spuug een keer. Loop terug. Ze ligt nog altijd roerloos op haar zij. Ook haar lichaam bezit een weerschijn, alleen doffer.
Ze heeft als een slapend kind een hand onder haar wang gestoken. Ik vlei me achter tegen haar aan en begraaf mijn gezicht in haar nek.
Als ik even later weer opkijk zie ik hoe het algendrab aan onze voeten zich terugtrekt en het water inglijdt, op zoek naar voedsel, klein prooi. Hier is alleen dood. De Groene Dood. Door het wier verspreid.

De mens raakt besmet. Vegeteert. Sterft. Zeevegetatie wordt carnivoor, assimileert door agressieve chemicaliën met intelligenter leven in zee. Fokt een cumulatief bewustzijn. De grote catastrofe, een omslag in de revolutie. Het loofgroen op het land biedt geen verweer en sterft af of collaboreert en sluit zich aan bij de wiermutanten. Oorlog tussen flora en fauna. Continenten bezwijken onder het gewicht van dode lichamen en intussen rukt het intelligente slijm op in zijn streven naar werelddominantie. Met blinde agressie. Totale misantropie.
Ik voel hoe fijne stofdeeltjes zich op het zweet in mijn gezicht nestelen. Het is nagenoeg donker. Nog even en alleen het groene licht heerst, mijlen uit de kust. Het alles verterende groene licht.
Ik sta op. Pak de spade die naast me ligt en graaf verder. Iedere stoot in de grond hitst me op.
(Graaf verder, verder verder.)
Woest hak ik in op het zand. Kluiten vliegen in het rond.
Het wordt een ondiep graf.
Ik rust een ogenblik en tuur het strand af. De stilte is wreedaardig. Hartverscheurend.
(Ja, meisje. Het wordt een ondiep graf voor je, en zonder jaartal, zoals van iedereen hier.)

Nog één keer laat ik mijn blik op haar vallen. De rust die ze uitstraalt. De groene schijn in haar ogen.
Dan zand erover. Is alles weer voorbij.

Schrijver: Yorgos Dalman, 11 juni 2006


Geplaatst in de categorie: eenzaamheid

2.5 met 2 stemmen 565



Er zijn 2 reacties op deze inzending:

Naam:
Fred
Datum:
13 juni 2006
Oplichtende algen zijn ten dode opgeschreven, zij doen nog een keer een kunstje en spoelen vervolgens levenloos aan. Ik bevond mij afgelopen middag op de dodenakker van mijn ouders, insecten dartelden tussen de bloemen. Genoeg zand om te bedelven, maar ook een laag aarde om te aarden, ik hanteerde de gieter maar ging niet af. Zo kan het ook Yorgos, zo kan het ook.
Naam:
y.d.
Datum:
12 juni 2006
Het complete verhaal 'Just another lovesong' is ogenomen in de bundel "De Vrouw in de Kamer", (c) 2004, uitgeverij Passage.

Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)