Jaren 60
"BEKEN", brulde een man mij toe. "Wat bedoelt u?" vroeg ik bedeesd.
"Uw druggebruik", verduidelijkte de man. Hij leek weggelopen uit een Frans detective verhaal. Dikke pens, bretellen en zweet op het voorhoofd. De gezondheidsbrigade. De man had mijn zweem van glimlach bemerkt en reageerde alsof hij persoonlijk beledigd werd. "Verf, lang zul je niet meer lachen", siste hij vol opgekropte woede.
"Breng ze binnen."
Voor mij werd een vriendin binnengesleept waarmee ik enige jaren te voor een kortstondige maar hartstochtelijke relatie had gehad. Ze zag er afschuwelijk uit. Ondertussen las de bretel een verklaring af. "U hebt samen met deze persoon op die dag op dat uur in die omstandigheden drugs gebruikt."
Ik had nooit met die persoon op geen enkele dag of datum ooit drugs gebruikt. Want de liefelijke vriendin was de dochter van een kleinburger, en die groep van kinderen van die kleinburgerij had mij altijd ver van hun drugs experimenten gehouden. Ik stamelde: "wat hebt u gezegd, je weet toch dat het niet waar is." In mijn onvaste stem, en haar betraande ogen, lag nog een glimp van puberliefde.
"Ik heb het niet gewild", sprak ze me toe; de lichte zweem van hysterie in haar stem verraadde dat ze uitgeput was. Met de laatste restjes kracht zei ze: "ik trek mijn verklaring in." Blijkbaar was de bretelenman niet verbaasd. Zo stond ik een tijdje later terug onder de vrije namiddagzon op de keien. Alle zogenaamde deelnemers aan dat druggebruik werden ontlast. Ze had men mijn vriendin zo onder druk gezet dat ze iedere naam die ze kende op had gegeven: in totaal dertig personen werden beschuldigd voor iets, wat ze niet hadden gedaan.
Geplaatst in de categorie: moraal