Ze waren zo laf
Ze waren laf. Angst om de magere overschot die hen nog restte te verliezen. Krampachtig levend op een boom met daaraan slechts een tak. Geen bloesem om mee te pronken, geen vrucht om te proeven. Zelfs geen enkel blad nog om te beschermen. Laf van angst wachten ze er. Tot de tak zou breken.
Decibels ruzieden in de keuken. Grootste slachtoffer bij ruzies zoals altijd: de onschuldige stilte. Ze moest vluchten naar de kelder, waar ze verzoop in de zwarte kilte en schimmel. Ze zou nooit meer wakker worden.
Stiekem hopend op een stormachtige nacht. Die de enig overblijvende tak waarop ze zaten zou breken. Als ze 's ochtends wakker werden op de grond, zocht ieder zijn nieuwe boom uit. Of plantte er een.
Maar de tak was net zo taai als hun lafheid. Hun onvermogen om hun leven en toekomst niet langer in de handen van de tak te leggen, was enorm. Bedroefd naar beneden kijken was het enige wat hen nog overschoot. De tak, ze hadden er altijd al samen op gezeten. Heel in het begin, toen ze er pas zaten, was het bloesemuitzicht sprookjesachtig geweest. De strenge winter die in het jaar daarop volgde, hadden ze niet getrotseerd.
De lentes en zomers die vanaf die dag volgden, waren doordrenkt met regen en ijzige kilte. De boom stierf langzaamaan sneller en sneller af. De illusie van nostalgie was de enig overblijvende vrucht. En in de schaduw van hun moedeloosheid zitten ze er nog steeds. Wachtend, eenzaam samen op de tak.
Geplaatst in de categorie: liefde