De ets
Nadat Birgitta de achterkamer verlaten had om plaats te nemen op het zitje in haar bloementuin, besloot Freek zijn potlood weer op te pakken. Hij moest zich concentreren op zijn tekening, maar zijn gedachten dwaalden af.
Het was warm in deze kamer, in de ochtenduren nog heerlijk koel, maar tegen het einde van de ochtend namen de zon en haar hitte beslag op de ruimte en was er geen plek meer om je te verschuilen, te ontsnappen aan de drukkende warmte. Hij verlangde naar het water van de rivier bij de oude pont. De verkoelende slagen blauw die hem kunnen vangen in hun koelte. Hij zou zich ontdoen van zijn kleding en met een ontbloot bovenlijf de steiger oplopen, de hitte van het hout voelen branden onder zijn voetzolen, zijn pas licht versnellen om op de laatste plank van de rij te stoppen en het licht, de zonnestralen schitterend op het water te aanschouwen. De golven deinen zachtjes mee met de zuchtjes wind uit de hemel die het oppervlak laten beroeren. Zijn badhanddoek versierd met fijne streepjes blauw en groen valt van zijn schouders, de doek lijkt even te wachten voordat deze ineenkrimpt en moedeloos blijft liggen.
Freek blaakt daarentegen van energie en geniet van zijn uitzicht. Hij buigt zijn knieën licht, werpt een laatste blik op het water, houdt zijn armen bijeen in de lucht, zijn hoofd tussen zijn gestrekte armen. Hij zakt door zijn knieën, plotseling veert hij op en zet hij zich af van de kant om de golven tegemoet te gaan. Zijn vingertoppen raken als eerste het koele deinzende oppervlak, daarna glijden zijn handen en armen door de zee, en wordt hij uiteindelijk geheel bedolven onder de druppels van de zee.
Maar vanmiddag zal hij de zee niet voelen. Hij krijgt les van Birgitta Roger. Birgitta leert hem tekenen met houtskool, want houtskool is vaag en mysterieus, hard en zacht.
Deze effecten zijn op al haar etsen te vinden. De kamer hangt vol met haar tekeningen die te koop worden aangeboden. Mensen uit het dorp en uit de wijde omgeving bezoeken haar huisje op de dijk om in haar atelier het slordig uitgestalde werk te bewonderen.
Hoewel Birgitta een ware kunstenares is, worden haar doeken nauwelijks verkocht. Birgitta heeft zich de afgelopen jaren veel afgezonderd en leefde in een isolement. De mensen uit het dorp weten niet wat van haar te denken, de kinderen schreeuwen Birgitta na, maar het schijnt de oude dame niets te doen.
Jaren geleden liep ik met mijn schoolvriend uit het dorp, Sette, vlakbij het oude kleine huis van Birgitta. Ik werd door Sette uitgedaagd bij haar aan te bellen met een knijper op mijn neus. Ik zou zijn hele verzameling Kuifjestripboeken krijgen als ik het zou doen. Lachend rende ik naar haar tuin en kwam terug met een knijper op mijn neus. We liepen het pad op naar de voordeur, maar voordat ik aanbelde, stelde Sette zich verdekt op achter een paar verwilderde struiken. Bij de voordeur rook ik al de geur waar iedereen over sprak. De lucht viel moeilijk te beschrijven, het leek een soort van mengeling van oude verzuurde lappen, stro en hooi, keutels en … bah!
Er werd niet opengedaan en Sette kwam vanachter het struikgewas tevoorschijn terwijl hij de takjes uit zijn haren peuterde. We zagen dat rare mens nergens en besloten door de ramen te kijken. “Moet je eens kijken!”, zei Sette. Hij had zijn handen tegen het raam gezet en tuurde ertussendoor naar binnen. Ik ging naast hem staan en deed hetzelfde. De ruit was zo vuil dat hij dik beslagen leek. Er hingen binnen een paar flarden oude lichtbruine gordijnen en een aan één kant opengeknipte juten zak die als overgordijn diende. Terwijl we onze ogen half dichtknepen om iets in de kamer te kunnen zien, wipte een konijn op de vensterbank en keek ons verbaasd aan. “Wat een troep zeg“, zei ik tegen Sette. “Er ligt zelfs stro daar in die hoek.“
De oude schipper had wel eens verteld dat zij vroeger een van de mooiste vrouwen van het dorp was. Dat is er nu meer aan af te zien, dacht ik bij mijzelf. De eerste keer dat ik bij haar thuis was om eens een keer een schilderijtje voor moeder op te halen gaapte ik haar onophoudelijk aan. Ze droeg toen een te grote mannenbroek en een oud bevlekt jasje en een pet net zoals opa altijd op had.
“Wat moet je?“, had ze gevraagd. Ik was achter haar aangelopen naar binnen toe. In een oude krant verpakt overhandigde ze me het schilderijtje. Ik zag de afbeelding van het water, de zee, je kon het water bijna horen klotsen tegen de rotsen aan, de vissen ruiken en de stroming voelen. “Wees er een beetje voorzichtig mee, hè? Niet laten vallen en krassen!“
Toen pas bedacht ik mij dat Birgitta over een talent beschikte welk heel bijzonder was. Ik vroeg mij af hoe ze dat maakte, hoe ze een tekening van houtskool zo echt deed doen lijken. ”Wil je dat weten?”, vroeg ze enigszins laconiek en toch ook wel verbaasd. ”Kan jij een beetje tekenen?”, vroeg ze. ”Teken eens wat.” Ik tekende de hond van de bakker met zijn slome ogen, zijn zachte blonde glanzende vacht, zijn logge lijf wat zich op zonnige dagen tegen de houten kratten aanvleide in de zon.
”Niet slecht, niet slecht”, zei Birgitta tegen me. Ze vroeg me of ik van haar wilde leren tekenen. Voordat ik er ook maar een seconde over na had kunnen denken riep ik enthousiast ja. Mijn vrienden op school verklaarden me voor gek, maar ik had er mijn zomervakantie voor over om etsen te leren tekenen, net zoals zij.
Birgitta zat nog steeds buiten in haar stoel, nu haar ogen gesloten. Ze genoot zichtbaar van de zachte zomerzon, haar dieren en de rust die ze hier eindelijk had kunnen vinden. Freek schetste nog even door voordat hij zijn ets liet zien. ”Nog niet helemaal Freek, doe nog maar eens een keer…”
Geplaatst in de categorie: kunst