Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

Op vleugels van verbeelding - deel 1

Met zijn koffer in de ene, en zijn sporttas in de andere hand liep hij het conversatiezaaltje van de herenafdeling binnen. Dit zou dus de eerste keer zijn dat hij de kerstdagen in een psychiatrische inrichting doorbracht. Hij was benieuwd.
In één oogopslag overzag hij het interieur. Een grote, opgetuigde kerstboom beheerste het vertrek. Daarnaast stond het tv-toestel waaromheen een groepje mannen zat te kijken naar “Zum blauen Bock”, een Duits variété-programma. De meesten van hen zaten verveeld te roken. Een blauwe waas van zware shag en dikke bolknakken wervelde in trage slierten door het zaaltje. De rook leek zich plaatselijk te verdichten waar ze van onderen door spotlights werd beschenen. Protserige rode kerststerren en vlokken engelenhaar waren met cellotape aan de lampjes vastgeplakt. Onder één zo’n spotlight zat een verpleegster de Panorama te lezen. Bij zijn binnenkomst keek ze op, met een verraste blik in haar opgemaakte ogen.

“Ruud, jij hier? Je zou toch pas op 4 januari terugkomen?”
“Ja, maar mijn ouders dachten daar anders over. Na een flinke ruzie ben ik ‘met advies’ uit het ouderlijk huis ontslagen.” Hij probeerde het stoer te laten klinken.
“Grappenmaker. Vind je dat nou niet zonde?”
“Trut!” Zijn ogen schoten vuur. “Ik ben juist van huis weggegaan omdat ik zulke stomme, belerende opmerkingen niet langer wilde horen! Ik zoek een plekje waar ik gewoon mezelf kan zijn, zonder dat anderen me voortdurend vragen hoe ik me voel en wat ik overal van vind.”
“Maar ik bedoelde daar helemaal niks mee,” antwoordde ze. Ze keek hem aan, trok een pruillipje. Toen hij haar zo zag zitten voelde hij de neiging in zich opkomen er een nieuwe schimpscheut aan toe te voegen, maar hij hield zich in.
“Je begrijpt me niet”, zei hij tenslotte. Hij pakte zijn tas en zijn koffer weer op en liep ermee naar zijn kamer op de eerste verdieping.

Op de conversatiezaal en de keuken na leek het gebouw wel uitgestorven. Zijn voetstappen op de stenen trap galmden dof door de lange, betegelde gangen van het kazerne-achtige gebouw. Met grote passen beende hij naar zijn kamer, een vertrek van drie bij vier, waar hij – na moeizame onderhandelingen met het paviljoenshoofd – zijn intrek in had mogen nemen.
Vroeger was het een berghok geweest waar allerlei onbruikbare of verouderde spullen in werden opgeslagen. Nadat hij dat ‘es een keer bij toeval te weten was gekomen, had hij al zijn moed verzameld voor een verzoek aan de verpleging om die kamer zelf te mogen gebruiken. Hij had hun erop gewezen dat er in de kelder nog genoeg plaats was voor de versleten stapelbedden, spanlakens en matrassen die er – uit overdreven spaarzaamheid of door bureaucratische maatregelen van hogerhand – in werden bewaard.
“Dit is mijn eigen plekje dat ik op de psychiatrie heb veroverd”, dacht hij, “ik knaag aan hun wereldje, hol hun verrotte structuren uit. Ik ben een eenling, een zoeker, een zwerver, maar daardoor des te sterker. Wie geen nauwe banden met anderen heeft, is gedoemd tot vrijheid. Dat zullen ze weten!” Hij ging achter zijn bureau zitten, pakte zijn dagboek en begon te schrijven.

“24 december 1973.
Zojuist ben ik met de trein teruggereisd naar deze inrichting om er de kerstdagen door te brengen; thuis ging het niet langer. Het zal de eerste – en hopelijk ook de laatste – keer zijn, dat ik deze dagen, die voor mij altijd de moeilijkste zijn van het hele jaar, moet slijten in een opbergcentrum voor al diegenen, die een fundamentele waarheid over zichzelf op het spoor zijn gekomen zonder die te kunnen integreren in hun hele bestaan – wat elke inrichting in de kern van de zaak is.
Al die zoekers en zwervers, al die pelgrims op hun eigen levenspad, die hier op doorreis zijn aangeland, hebben één ding gemeen: ze begrijpen tegelijkertijd méér en minder dan de anderen, die nog nooit in de illusoire grotten van hun oergrond zijn afgedaald. Er is voor hen een afgrond opengegaan waarvoor ze hun ogen niet meer kunnen sluiten en er is maar één weg naar de overkant: dwars door die diepten heen. Je kunt die overkant alleen maar bereiken als je het valse beeld, dat je van jezelf hebt opgebouwd, loslaat, als je jezelf open maakt, vrij, kwetsbaar, ontvankelijk, klaar om de odyssee te beginnen. Op dat moment valt er uit de diepte een lichtstraal, een mystiek zoeklicht op het wrakke vlot…”
Wacht! Werd er geklopt? Haastig klapte hij zijn dagboek dicht en borg het in een bureaula.
“Binnen!”

- Wordt vervolgd -

Schrijver: Gaius Publius Cato, 21 december 2008


Geplaatst in de categorie: psychologie

4.0 met 3 stemmen 154



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)