Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

Littératuricide

(à la Rimbaud)

Eén onsterfelijke joint in ruil voor de gave continu poëzie te schrijven, onsterfelijke. Wees stil en luister naar mijn brandende hart.
In kleine pikkeneesjes zie ik grommende leeuwen. In alle automobielen zitten voortvluchtige criminelen.
Uit het aangeveegde trottoir steken de behaarde armen van hongerige Neanderthalers.
Vissen verkopen haringen op straat.
Melkflessen vliegen door het azuur.
Bomen hebben trieste gezichten en een vrouw smelt langzaam weg op de onkuis-bewegende zadel van haar fiets.
Poe kruipt in mijn lichaam en ik dans de polka met hem. De heilige gek buigt voor mij en noemt mij koning over mijzelf.
Ik zie ratelslangen in de broden bij de bakker.
Arthur zit op het draaiende, verraderlijke haantje van de kerktoren en hij zwaait naar mij.
In een wijde mantel zie ik de vleugels van Icarus.
Ik zie een waterval onder de bloemrijke rok van een wulpse verkoopster, ik hoor het warme klotsen tegen haar slipje van steen.
In de ogen van een oude, fluitende man zie ik norse kabouters wegrennen. In een politieman zie ik een verbrokkelende dinosaurus en in het haar van de mooi gevormde slagersvrouw zie ik zichzelf razendsnel voortplantende maden.
In knopen zie ik stijve tepels, het houdt niet op, het draait maar door, een eindeloze kermisattractie voor het hervonden speeltuinkind in mij.
Ik voel een overdaad aan ingangen en ik zweef als een ballon op de trillingen van de lucht, met tien sigaren tussen mijn lippen. Ik ga net zolang door tot ik knap knap in de zon.
Ik hoor de muziek neervallen in mijn ziel, ik zie hoe de noten kolossaal worden, hoe ze een voor een binnenkomen in de transformatiekamer, ik zie mijzelf als een leerling van Merlijn, die klanken omtovert in woorden.
De beelden overstelpen me, ik zie in alles iets anders an dat herhaalt zich, herhaalt zich, tot ik uitgemergeld ben.
Een leeg vat, opgedronken door de vette geilaards, wat muzen in feite zijn, geestelijke vampieren zonder pardon. De droom, die een nachtmerrie is, rolt als een vermoeide kogel uit de loop van het kanon en nooit, nooit zal het doel treffen, onontplofbaar zinkt het weg in de aarde, onbereikbaar voor historici, een roemloos offer voor de onderaardse gedrochten van de zinloze literatuurwereld.
Ik triomfeer met overduidelijk luidruchtig gebral (de sombere puber is Vrolijke Puber geworden!) en met een hemelsgrote zucht naar wereldwijde, heelalwijde verhoring van mijn schreeuwerige gebeden (niet van mijn kutgebeden, maar van religieloze taalkunst!) zo stoom ik driftig, hemelhoogjuichend door (ondanks mijn J.V.-periode, toen de dino's nog rondliepen!) als een onnavolgbare, op zich zinvolle, glorievolle, in barokstijl uitmuntende, gelukkig ook prozaïsche (adempauze) en niet louter poëtische speedboot met God als Speed!
Vol vitalisme, Marsman zeker overtreffend, kijk, vanuit het Noorden hoor ik tromgeroffel, als een leger geboren op het slachtveld, de terugtocht naar aardbeienvla en Friesch suikerbrood.
Land van rust, waar de duivel zijn slaapplaats heeft, waar God aan mijn geweten knaagt, er sluipen panters in het Veluws groen en niemand ziet de bloedende vissen in de grauwe onweerslucht. Mijn hart bijt zich vast, terwijl een beek de dennennaalden en de hete grond uit mij spoelt.
De werkeloze jaren verspreiden zich over vele paden, dierbare plekken en gedroomde uitzichten.
De tranen hebben nieuwe bomen voortgebracht, kleiner dan een museum van Van Gogh. Bonjour stationnetje!
Dag magere stinkkippen en wilde varkens die ik nooit in steden zie!
Dag vrome, bijgelovige boeren! Gierige, calvinistische despoten! Hoerige tuinkabouters! Til op die zware rokken! Dit verdwaalde Zuiden! Vaarwel miezerig Holland!
En wat de zon betreft, dat ben ik zelf. Ook eens in de stad Groningen, waar ik jaren geleden de beest heb uitgehangen, terwijl de Martini-toren bleef staan als een versteende ouderfiguur, dag en meestal nacht, na de obscure café's en rode hoerensteegjes met buitenlandse, uitgebuite bewoners.
Kijk, mijn opa was een jeneverzuchtige vrouwengek, dat weer wel. Men zegt dat zijn beroep paardendief was, maar zou het echt? Best pittig hé, die mosterd, kwaad spul hoor. Het verderf werd mijn leerschool en op de Grote Markt liet ik mij terechtstellen door een wrede burgemeester. De pijnlijke weg van roekelozen. Net op tijd kreeg ik gratie van de koning, van ver buiten de stad, diep in mijzelf, de alchemist!
Waak, ketters, over uw welzijn, want de zielen van de middeleeuwse jagers ruiken bloed en argeloosheid. Volhard, de Ziel van Eenheid is nabij en zeker in een stad die maling heeft aan spookverhalen of inquisities.
Stad, waar ik als kind de eendjes voerde, een hond beminde en waar ik rondgereden werd als in een anonieme metropool. Ik hoorde teveel verhalen, vaak negatief, die niets met mij te maken hadden. Ik kon mij enkel verheugen op friet met mayonaise en een frikandel speciaal. Vet van ellende, zittend op een bankje in het herfstpark, mijn mastaba, dacht ik onterecht en onwetend.

Schrijver: Joanan Rutgers, 15 oktober 2009


Geplaatst in de categorie: taal

2.0 met 2 stemmen 127



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)