Gestolen hart
Het zou een makkie worden. Haar maat had alles verkend. Het huis werd bewoond door een alleenstaande vrouw. Ze was niet thuis. Geen huisdieren, zelfs geen goudvis. Je stapt er zo naar binnen, had hij gezegd.
Terwijl de inbreekster voorzichtig door de tuin sloop, vond haar speurend oog gauw de zwakke plek. Daar, ja daar, zei zij in zichzelf. Het was kinderspel. Bij iedere klus, ook nu, moest zij tegenzin verbijten. Sinds zij haar trouwe partner twee jaar geleden had verloren was alles veranderd. Verdriet, berouw, wanhoop, eindelijk berusting. Maar altijd die eenzaamheid. Zij verloor haar werk en moest wel de penoze in. Schuldgevoel liet zij niet toe. Kwestie van overleven. Voor wie leefde zij nu? Alleen voor zichzelf. Kom, dacht zij, en ze drukte het raampje in.
De bewoonster woelde onrustig in haar bed. Was ik toch maar naar mama gegaan, zoals elk weekend, dacht zij. Maar bij het asiel hadden ze gezegd: ‘je moet zoveel mogelijk thuis zijn in het begin. De hond moet wennen aan haar baasje en aan de slaapplek beneden in je huis.’
Ze had er geen spijt van dat ze een hond had genomen. Het dier had gelijk haar hart gestolen. Bij het asiel wisten ze niet precies waar de teef vandaan kwam. Ze peinsde over een goede naam voor de hond. Vriendin? Nee, dacht ze, dan denkt iedereen dat ik een pot ben. Dat is misschien wel zo maar dat hoeft niemand te weten. Heerlijk, dacht ze, om niet meer alleen te zijn in huis.
Wat was dat voor geluid? Was het de hond beneden? Het leek wel glasgerinkel. Ze gleed uit bed en liep de trap af. Door een kier van de kamerdeur keek ze naar binnen. Ze zag de hond zitten. Kwispelend. Een hand, een vrouwenhand, aaide over haar kop. Er zat een vrouw naast haar hond. Dat betekende…
Waar ze de moed vandaan haalde wist ze niet, maar ze duwde de deur verder open.
‘Wat doet u hier?’
Ze overzag alles met een lange blik. Twee zwarte handschoenen, uitgetrokken op de vloer. De vrouw, een jonge vrouw helemaal in het zwart. Met een bivakmuts op haar knie. Gehurkt haar hond aaiend.
‘Ik….’
‘Bent u inbreker?’
‘Ja, maar mijn…uw hond is…was…van mij. Ik raakte haar kwijt twee jaar geleden. Toen ik op wereldreis ging moest ik haar bij familie onderbrengen. Maar zij liep weg om mij te vinden. Na mijn thuiskomst heb ik overal gezocht. Maar niets… En nu…is ze bij u. Ik snap het niet.’
Ze raakten aan de praat.
De inbreekster vroeg: ‘belt u de politie?’
De bewoonster zei: ‘we houden allebei van …’ en ze knikte in de richting van de hond.
‘Partner,’ vulde de inbreekster aan, ‘… de hond heet Partner.’
De bewoonster knielde en begon de hond ook te aaien.
‘Een goede naam,’ zei ze zacht.
En beiden keken ze naar de hond die hun handen likte.
Geplaatst in de categorie: misdaad