Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

Een gedicht aan de vergetelheid ontrukken 4

Arthur heeft dan ook nooit de smaak van echte liefde gekend, hij was een te gevangen ziel, gevangen in een onherstelbaar, beschadigd web. Zijn lot was al bepaald, dat geldt voor iedereen die fundamenteel ontwricht is.

Bij tijden waren er misschien oplevingen, maar dat waren slechts schijnvertoningen in het licht van zijn labiele, voorgoed gestorven persoonlijkheid.
Dan roept hij opeens de natuur om hulp, alweer zo'n Keltisch element in hem, als een ware pantheïst vergoddelijkt hij de zon en vraagt hij die Zon om zijn geest te bevrijden uit zijn verkilde lichaam, vraagt hij om zijn aardse ijsleven te ontdooien.
Ik hoor hier de Christus aan het kruis, die uitroept: Vader, in Uw handen beveel Ik mijn geest! (Lucas 23: 46).
Er vindt hier een kentering in zijn leven plaats, hij gaat de liefde bij God zoeken, die hij op aarde moet ontberen.
Maar zijn verlangen naar liefde is zo groot, dat hij God verwart met de dood, hij is zo wanhopig en verlaten, dat hij het liefste terug wil naar God, hij begrijpt ook wel dat een terugkeer naar de baarmoeder een idee-fixe is, er is maar één weg in zijn ogen, dat is de snelweg naar God en hiermee verraadt hij ons zijn verkapte, suïcidale inborst, voor hem een groot taboe om vrijelijk over te spreken, vandaar dat hij het poëtisch inpakt, om toch lucht te geven aan zijn levensbedreigende zwaarmoedigheid.

Zijn poëzie loodst hem door zijn moedeloosheid heen. Door zichzelf te vereenzelvigen met een dode soldaat verwerkt hij de doodgemaakte delen in zichzelf. Dat heet geniale zelfhulp. Hij geeft de natuur (de zon) permissie om hem onbelemmerd te verlichten, indirect geeft hij daarmee aan hoezeer hij zelf om permissie smeekte, een krachtige permissie om vrij te mogen en kunnen leven.

Toen het allemaal op een gevoelige manier niet ging, is hij als een wild paard op hol geslagen en was het voorgoed de beuk erin, hollen of stilstaan, alles of niets. De dood kende hij reeds, nu dan maar het leven, in alle facetten en ten diepste.
Een grote lauwerkrans voor zijn poëzie zou de uitkomst zijn, maar - al zijn wilde avonturen ten spijt - zijn verbitterde leven ging in rook op en de natuur kon stralen wat zij wilde, het had geen enkel effect op hem, de pit was eruit en zonder een pit versmelt een kaars in ijltempo.
Dit wist hij, hier vluchtte hij voor, hier ontkwam hij niet aan. Ziedaar, het vierde en laatste couplet boort ons als het ware de waarheid in de strot, de climax, de chute wordt bereikt en wij kunnen gek genoeg opgelucht ademhalen, want de soldaat is werkelijk dood en dat begonnen wij immers al meer en meer te vermoeden.
De stijgende lijn van de rode draad in het gedicht is wel degelijk tragisch en niet soft-romantisch of zelfs komisch. De dichter vraagt ons indirect om te treuren om hem, terwijl hij nog wel leeft, maar innerlijk voelt hij zich een dodelijk getroffen soldaat.
Om nog scherper te zijn, hij, Arthur Rimbaud, heeft de doodgeschoten soldaat in hem, op een bovenmenselijke, miraculeuze wijze overleefd. Helaas voor hem zijn al zijn ontsnappingspogingen mislukt en wat hij toen over zichzelf dacht, dacht hij allang niet meer op zijn zeven-en-dertigste, waar de absolute gebrokenheid hem vergezelde als de gelooide huid rond zijn tot op het bot afgematte lichaam.

Denk tijdens het lezen van dit vierde couplet eens aan Arthur te Marseille, op zijn doodsbed in het Hôpital de la Conception, met naast zich de trouwe zus Isabelle. Bedenk dat Issa een zeer oude benaming van Christus is. Begrijp dat Arthur een soort Nostradamus voor zichzelf was. Zijn reukvermogen had vroeger zo intens genoten van de bloemen en de bloesems van de bomen, een hand van een zachtaardig meisje verlichtte ooit zijn trillende borstkas, huiverend van die plotselinge en onwennige genade. Sindsdien is zijn borstkas ineengestort, met een daverend lawaai, hoorbaar in zijn poëzie. Hij zat er niet ver naast wat zijn rechterzij betrof, slechts een bovenbeen verschil was hij verwijderd van de beenkanker, die hem velde. In wezen stierf hij niet aan de beenkanker, maar aan de twee verraderlijke schoten, lang geleden.

'Geen geuren doen zijn neusgaten meer rillen,
Geen stralen hand die op zijn borst rust, trillen.
Twee rode gaatjes heeft zijn rechterzij.'

(De Beweging, augustus 1909, blz. 206)

Schrijver: Joanan Rutgers, 17 december 2009


Geplaatst in de categorie: psychologie

5.0 met 1 stemmen 314



Er is 1 reactie op deze inzending:

Naam:
Gabriëla Mommers
Datum:
21 juni 2016
Voorgelezen door de schrijver:
www.youtube.com/watch?v=wIWpknL4iaY

Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)