Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

Mijn nichtjes graf

De dood die op mij diepe indruk maakt is de dood van m’n nichtje toen ik zes jaar was. Te jong om het te verwerken nam ik de herinnering mee naar volwassenheid en heb het onderweg verwerkt. Ik zag wat de dood met mensen doet.

Nu weet ik dat het longontsteking was. 'Waarom geen ziekenhuis' vraag ik mij steeds weer af, waarom moest ze zo onmenselijk sterven, al die keren dat ik er was heb ik geen arts gezien; artsen waren toen goden en konden ongestraft blunderen.
Ze lag in de wieg waarin stoom geblazen werd; het beeld is in m’n geest geëtst. Ik stond erbij toen het hoesten stopte en de stilte van de dood viel.
Ze is geen jaar oud geworden, geen kracht en geen lucht om te huilen, het is vreselijk.

M'n tante huilde dagen lang, terwijl ze schrobde en poetste, de meubels wreef, elke dag weer. Ze moest in beweging blijven anders was de pijn niet te verdragen.
M'n grootvader, de dorpsmid, smeedde zwijgend een stalen driepoot, waarop een staalplaat met grafschrift, het staal gezwart in olie zodat het niet roest.

We brachten haar lopend naar het kerkhof. Voorop de zwarte koets met twee paarden. Langs de weg stonden mensen met ernstige gezichten voor hun huizen, waaronder m’n vriend Piet, hij knikte naar me.
Ingang van de begraafplaats is een weggetje tussen huizen door, als je het niet weet, zie je het niet.

Het kerkhofje ligt in Groningen aan de Duitse grens, in de winter de koudste streek van Nederland; het ligt in open veld dat reikt voorbij de einders, er is geen boom of hoeve te zien; in de herfst bewegen soms verweerde grafstenen in de oostenwind.
De schrale ijskoude wind die ‘s winters vanuit de Oeral over de Duitse laagvlakte jaagt en die binnen twee dagen de geest van de Russische toendra aanvoert die gezichten pijnlijk straalt. Gevriesdroogd stof der akkers erodeert de grafstenen, schuurt de namen weg.

Nu na een halve eeuw bezoek ik weer haar graf. Haar ouders zijn gestorven en begraven op een ander kerkhof. Ze ligt alleen, alleen ik denk aan haar.
Staand aan haar graf bedenk ik: dat ze niet leerde praten, geen brief schreef, geen meisjes boek las, niet met poppen speelde, niet de vlinders van de liefde voelde, niet droomde over de toekomst, niet het komen en gaan der seizoenen zag, niet schaatste op eindeloze dreven, niet de uitgelaten stemmen in de sneeuw hoorde en niet het wonder der geboorte ervoer.

Een stem vraagt, 'bent u familie'?
Achter mij staat een oude man en naast hem een jonge man waarschijnlijk zijn zoon. Ze lijken op elkaar.
'Ik ben een neef', antwoord ik.
'Ach familie, het graf is vijftig jaar oud, ik moet het ruimen’, vervolgt hij.
'Wat gebeurt er met m’n nichtje?’
'Uw nichtje is in de hemel’.
'Hoe weet u dat?’
'Een baby komt altijd in de hemel', zegt hij
'Oh, werkt het zo?' Hij knikt, 'zo werkt het'.
Ik groet en loop weg langs graven met bekende namen uit m’n jeugd.
De wind voert de stemmen van de mannen aan:
'Gelooft U in de hemel’, vraagt de jongen aan z’n vader.
'Dat moet ik zeggen van de baas'.

Ik rij zo snel weg, dat de herinnering aan dit bezoek op het kerkhof achter blijft.


Uit: Dorp aan het bruine water
Auteur: Henry Custor

Schrijver: Custor
Inzender: Janneke Koster Baas, 16 december 2009


Geplaatst in de categorie: verdriet

3.5 met 10 stemmen 344



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)