Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

Bij een minnares in de biechtstoel (5)

Meestal was ik te vinden bij de afdelingen 'Filosofie' en 'Parapsychologie'. Natuurlijk grasduinde ik ook in de afdeling 'Theologie', laat daar geen twijfel over bestaan, ik zocht God op allerlei manieren, maar God laat zich niet afdwingen en dat tergde me, maar ik droeg het als een groot vorst.
Er was een code onder de gemeenschap, was iemand down zoals ik, dan kon dat duiden op geestelijke verdieping en men respecteert dat en men laat zo iemand met rust. Dit wilde ik ook, ik wilde geheel en al tot mijzelf kunnen komen, ongehinderd door mensen. Ik wilde ervaren wie ik was, zonder alle indoctrinaties uit mijn verleden.

Anti-depressiva slikte ik toen nog niet, dus de dichtaders stroomden nog volop. Duistere begeerten overspoelden mij. Ik las veel van Kierkegaard, net zo'n depressieve wroeter als ik. 'Het geluk is de deur naar buiten, niet naar binnen', zei hij. Een zin die mij in mijn depressie niet zo goed uitkwam, zoals wel meer positieve woorden binnen een depressie een stevige wanklank krijgen. De boeken stapelden zich op naast mijn door zand vervuilde bed. De vierkante vorm van mijn cel werkte verhardend, want rond is immers vrouwelijk, toch kon de architect (Krophöller of zoiets) moeilijk allemaal moskee-koepeltjes bouwen. In de winter kon dan mooi een iglo-park worden aangelegd. Ach, dat is maar kletsica.

Wist je dat ik de erudiete abt ooit gevraagd heb om een huisdier? Nee, echt, serieus, ik, ondeugend postulantje, trok mijn stoute schoenen aan. Wanneer ik dan op zijn mysterieuze deur klopte, dan riep hij plechtig 'Deo gratias!' en dan mocht ik binnenkomen. Hij was dan altijd uiterst vriendelijk en hij luisterde aandachtig naar mij. Die kamer had dezelfde sfeer als de studeerkamer van mijn biologische vader, waar ik ook nooit zonder kloppen naar binnen mocht gaan. Deed ik dat wel, dan keek hij me aan alsof hij me wilde vermoorden, tja, als ik mijn vader stoorde tijdens het maken van zijn preek, die toch, mocht men aannemen, vol goede woorden stond, dan kon ik beter maken dat ik wegkwam, want hij maakte half-om-half-gehakt van me.
Nu begrijp ik hoe en waar hij zijn onderhuidse agressie en spanning sublimeerde, hij was een angstaanjagende vulkaan, die alchemie bedreef. Maar ik ook, toen ik ooit een dienst van hem verstoorde, door mijn capuchon demonstratief op te doen, waardoor hij midden in zijn vurige, heilige preek de preekstoel af moest om mij te manen, des duivels was i, des rebels was ik! Wie had nu zo'n kille, calvinistisch-egoïstische, schrikwekkende 'voedingsbodem' verwacht!

Maar goed, we laten deze flash-back weer los en we zitten nu in gedachten voor vader-abt van de Egmondse benedictijnen. Ik zei dat ik een poes erg gezellig zou vinden of een vrolijk hondje en dan zou ik er wel voor kunnen zorgen. Nou, dat ging niet, want het kon toch geen dierentuin worden, straks wilde ik nog een olifant of een giraffe. Daar moesten we beiden smakelijk om lachen. Of een geit, dacht ik, dat zou toch wel kunnen, aan een flinke ketting, midden in de kloostertuin. Ook dit verzoek werd met humor volstrekt afgewezen. Ik zou me teveel op het dier gaan richten en niet op de monniken.

Dit echter was ondertussen mijn uitgangspunt, want ik miste fysieke tederheid, de nodige affectiviteit. Later hoorde ik van een van mijn psychiaters, dat er in Zwitserland of zo baby's waren gestorven door een gebrek aan aanraking. Ik wilde graag een dier om mijn knuffelbehoefte te bevredigen. De monniken gaven elkaar verplichte begroetingen, waarbij ik vaak wat prikkelende baardgroei in mijn nek voelde en soms was er misschien een aarzelende schouderklop, maar meer zal het niet geweest zijn.

Nee, dat klopt, van huis uit was ik ook nauwelijks iets gewend, vermengd met geestesziekte nog wranger, absoluut. Ik ben nog steeds dat bange vogeltje hoog in een nest, wachtend op voedsel, wachtend tot iemand hem leert om te vliegen, om allereerst te groeien. Mijn veertjes zijn eruit getrokken en ik ben meer bot dan vlees. Mijn vader was een wrede krokodil, die zijn eigen jongens opat. Hij had zich als een vleesetend monster op mijn rug gestort en hij had zijn gruwelijke tentakels drie keer rond mijn nek gedraaid. Hij was een weerzinwekkende hellehond. Iedere keer, wanneer ik een poging deed om tot eigen initatief te komen, trok hij hard en meedogenloos aan mijn keel om mij iedere eigenheid sadistisch te ontnemen. Zijn vampirisme was grenzeloos en er restte mij geen enkele levensenergie. Om te overleven moest ik mij volstrekt inhouden, beperken, wegmaken. Weer dat beeld van het mes tegen mijn slaap, ik had dood kunnen neervallen! Dan had hij mij als een hongerige gier opgevreten. Hij had misschien nog wat stukken gevoerd aan mijn slaafse, identieke moeder.

Maar wacht, even weer stoppen over mijn zwaar getraumatiseerde kinderbestaan. Het is altijd gevaarlijk voor me om daarover te praten, voordat ik het weet beland ik in een verstikkende psychose of ik ga van hallucinatie naar hallucinatie. Ben jij ooit in staat om de diepe ellende van een term als 'schizofrene strooppot' aan te voelen?

Schrijver: Joanan Rutgers, 14 januari 2010


Geplaatst in de categorie: eenzaamheid

4.0 met 2 stemmen 161



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)