Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

Bij een minnares in de biechtstoel (10)

Met hier en daar wat naakte vrouwen, romantisch gefotografeerd. Daar droomde ik dan bij weg.
Er was ook een bibliotheek op de tweede verdieping en die bestond voornamelijk uit Nederlandse en buitenlandse literatuur. De boeken stonden allemaal in oude, verlaten slaapcellen uit de beginperiode van het klooster. In een van die cellen stonden fotoboeken en kunstboeken. Ik zocht dan vlug naar foto's en plaatjes van naakte vrouwen en die boeken nam ik dan mee naar mijn cel.
Altijd met een kloppend hart in mijn keel en zweetstroompjes onder mijn oksels. Stel je voor dat een medebroeder mij zou aanhouden en dan vragen: 'Wat heb je daar meegenomen, broeder Joanan, wil je wel eens snel met me meekomen naar vader abt!'.
Of nog erger, de abt zelf tegen het lijf lopen. Ik maakte van al die kerels mijn eigen tirannieke, seks-vijandige vader. Dit kon niet anders dan op een debacle uitlopen.
Iedere donderdagmiddag was het wandelmiddag en soms, in welke formatie weet ik niet meer, zag ik de meest lekkere borsten aan prachtige lichamen. Fixatie, obsessie, zuigkracht. Dat was dan op hete dagen langs het strand. Je bent toch niet zo dom om niet te begrijpen wat voor een verzoekingen dat voor mij waren, een hitsige zwartrok van onder de twintig.

Hier volgt nog zo'n afvallig gedichtje, toen de dood al geniale trucs met mij uithaalde:
Koestering.
Ik kan niet slapen. Zomernacht. Kloostervrouw. Slangenvrouw verkracht. Fantasie is macht en schud ze uit de mouw. Trucs, jawel, de dood ging zich meer en meer vermommen als een verleidelijke vrouw, een supergeile zigeunerin, een zwartharige nimf. Ik raakte uitgeput van deze zuigkracht en ik vroeg de ziekenpater om een slaappil. Die kreeg ik, van de firma Roche. Ik raakte verslaafd aan het effect van deze witte snoepjes en op een dag besloot ik ze maar te sparen. Dit gaf me een kick, maar in mijn achterhoofd besefte ik wel waarom ik ze keurig in mijn bureaulade verstopte. De duisternis vermengd met de slaperigheid overmande mij. Mijn ziel had het koud, als in een ijsnacht. Lichamelijk werd ik steeds ongevoeliger. 's Nachts zat ik naakt voor mijn Heilig Hartbeeld, met een klein vlammetje ervoor. In die doodse stilte moet ik op een gegeven moment zijn weggegleden. Ik slikte al mijn pillen en ik wachtte rustig af. Mijn ijzeren gestel merkte wel een verhoogde vorm van slaperigheid, maar het was me niet genoeg.
Ik besloot midden in de nacht meer pillen te gaan stelen. Wankelend sloop ik naar beneden. Het licht bij vader abt brandde nog en juist tegenover zijn cel bevond zich de medicijnenvoorraad. Ik had al eens goed opgelet welke pot de slaappillen bevatte, dus dat was het probleem niet. Ik besloot om net te doen alsof mijn neus bloedde. Ik graaide zoveel pillen als ik wilde uit de magische pot, terwijl ik het licht gewoon had aangedaan in de overtuiging, dat als de abt dat zou opmerken, hij dan zou denken dat de ziekenpater nog wat moest regelen. Ik overleefde deze ellende en ik stond zelfs de volgende ochtend in de mis, maar wel draaiend en sterk vertraagd alsof ik stoned was.
Nu gingen de poppen pas echt aan het dansen. Nu was het werkelijk ernstig mis met mij. Had ik toen maar op kosten van het klooster ergens naar een gewillige hoer gekund, hé? Of had jij maar met mij kunnen rommelen, dan had ik voorzeker niet voor 'de grote slaap' gekozen. Mijn penis was moe van zijn hopeloze gevangenis, hij wilde voorgoed gaan slapen, kromgebogen de kist in. Had jij hem maar even kunnen liefhebben, opzuigen, verwarmen.

Ik worstelde met mezelf, was ik geestesziek? zielsziek? paranoïde? Ja, dat laatste zeker, want ik vertrouwde mezelf nog niet eens. Bij tijden verliet ik het klooster om te gaan wandelen. Meestal gebeurde dit bij volle maan en 's nachts. Er was altijd een bepaalde deur die niet vergrendeld werd, zodat de broeders daar nog in en uit konden en dan spreek ik natuurlijk weer over de tijd na de completen, want dat was de vrije tijd voor verwarde weerwolven zoals ik. Via Egmond aan de Hoef, een cafeetje hier en daar, liep ik dan richting Alkmaar en dan terug via de kant van Heiloo. Als je er goed over nadenkt, dan was ik toch net Paul Verlaine, wat betreft mijn liefde voor het gerstenat. Hij wilde toch ooit graag intreden bij de trappisten, maar dat is hem toen geweigerd, omdat men dacht dat hij wilde intreden om het gratis bier drinken. Men had gelijk natuurlijk.
Wat hem niet gelukt is, is mij wel gelukt, zij het dan dat benedictijnen aanzienlijk minder drinken en om het zakgeld hoef je het zeker niet te doen. Er was wel een pater, die cider maakte van de oogst uit de appelboomgaard en er kwam tijdens liturgische feestdagen wijn op de proppen, maar liederlijke slemppartijen kun je wel uit je mooie bolletje bannen. Dat neemt niet weg dat ik wel mijn weg wist te vinden en ongezien sleepte ik nog heel wat binnen.
In mijn verbeelding kwam er wijn uit jouw puntige, flamboyante tepels, uit jouw rechtertepel kwam er witte wijn en uit jouw linkertepel kwam er rode wijn. Chablis en gerijpte, maar gezien jouw aanbiddelijke gestalte veel jonge scheuten. Ik vermoedde dat mijn medebroeders ook naar jou verlangden en dat maakte mij jaloers, want ik wilde van jou alleen zijn, ik had geen zin om een concurrentiestrijd met al die oude knakkers te voeren. Er waren al obstakels genoeg.
O, geheime koningin, wat had je mij gelukkig kunnen maken en wat heb je mij naar een monsterachtig verbanningsoord gestuurd! Neem die rusteloze gierzwaluwen rondom de kloostermuren, tekenen des doods. Ze komen me halen, ze zullen me verslinden, leegpikken tot op het skelet.

'En de hoop is een krijtwit kind, dat lacht
tegen de rover, die het slacht.',
zei de dichter met een van de zwaarste karma's, Gerrit Achterberg.

Schrijver: Joanan Rutgers, 21 januari 2010


Geplaatst in de categorie: eenzaamheid

4.3 met 3 stemmen 189



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)