Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

De adem van een gestorven banneling (2)

Vaarwel aan alle hallucinerende dwangvoorstellingen, die pijnlijke vervormingen die nog meer schade berokkenen, vaarwel en nu dan de definitieve overwinning van de vervreemding in een helende roes van vergetelheid. Deze extase blijft van hem en bij hem! Het leven van een aardse kunstenaar is waarlijk zwaar, maar ook waarlijk vol van hoogstaande geneugten. Maar nooit zal hij beweren dat de geneugten opwegen tegen het leed, nooit! In zijn versierde tempel is het aldoor feest, er kruipen de meest geile heren over zijn zilveren vloeren en in de zijkamers zitten opgewonden vrouwen zich te verlustigen aan de perverse en bloedmooie beelden, maar onderin de donkere, vochtige kerkers kwijnen de slaven en slavinnen weg, zonder voedsel en zonder hoop op daglicht. De uitgehongerde ratten snellen als krankzinnigen naar hun bloedende lichamen, bloedend van het vele schuren van de roestige kettingen. Er steekt gestolde pijn in hun uitgedoofde ogen. Wanneer de brute cipier hen weer eens nadert om aan zijn gerief te komen, dan openen ze als vanzelf, maar uiterst traag, hun magere dijen. Ze gaan kapot, iedere nacht meer en meer, als oude vodden worden ze nog gedragen tot ze werkelijk versleten zijn en uiteen vallen, verpulverd raken. De satans van de benedenverdiepingen kennen geen genade, zij zoeken slechts een uitweg in de houdgreep van hun agressieve dwanggedachten. Zij neuken zonder ophouden en zonder een spatje medelijden deze hoogst weerloze en beklagenswaardige lijven. Voor hen kunnen alle heiligen een marathon bidden beginnen. Ach, er zijn soms enkele gevangenen, die het uitkrijsen van genot, toch is dit krijsen voor de goede luisteraar eerder een schreeuw om verlossing en het intense verlangen naar eindeloze vergetelheid. Deze donkere sferen kan hij niet verloochenen. In deze benauwde martelruimten liggen zijn stevige wortels. Hij was een vrouw in een mannenlichaam en hij wist dat als geen ander. Hij verlangde naar openheid aan alle kanten, zowel in de edele schrijfkunst als in het verborgen alledaagse, de blozende waarheid onder bijtende farce en uitbundige onzin. Diep is het dal van de waarachtig ellendigen, zwart is hun onderkomen, zwart is hun onneembare vesting. Er is een geest die alles overstijgt, in die geest leefde hij ook. Hij ging hoger en hoger, een luchtballon op drift, een majesteitelijke zee-arend. Zijn vleugels waren van papier-maché met goudkleurige, zijden vesten. Zijn hart was vervuld van vrolijk engelengezang, ook al at hij het hardste, beschimmelde brood, ook al lag zijn geluk altijd onbereikbaar ver of afgesloten van zijn universele harmonie. Hij vloog heel hoog, zelfs andere arenden konden hem, de Himalaya-Boeddha, niet helemaal volgen. Het hemelse vuur spoot uit zijn ogen, genezende vlammenwerpers. De heilige kluizenaar verroerde zich nog nauwelijks in de wereld van de zichtbare bewegingen, waar het lief-poëtische zo schaars is. Namen, vele namen spookten door zijn hoofd, maar het bleven namen, door hemzelf opgewekte gedachten. Het leken warempel manische (absoluut niet manicheïstische) figuren uit een gladgestreken droom, naambordjes bij willekeurige bomen en dan nog, waren deze bomen werkelijk die namen en welke kwelgeest had de bordjes verwisseld? Welke demonische nar? Wie had er een verduiveld plezier in om hem zo te verwarren, om hem in deze behekste chaos alleen te laten? Hij dacht: Misschien dat deze wijn de oplossing biedt en in een keer de pijnlijke worstelingen doet ontploffen, een erbarmelijke toverdrank, die hem plotsklaps terugvoert naar een hanteerbare orde. Hij zwoer op de koude, met mos bedekte graven van zijn eveneens wanhopig verdwaalde en ontspoorde voorgangers, de eeuwige kameraadschap van in het vlees dolende zielen, zielsdiepe ellende ja, maar net zo wrang ook behoorlijk zielig. Hij zweerde bij dit weemoedige, dit rouwmoedige spel, deze vage al te vage strohalm. Hij hield zich bewust en steeds minder bewust voor de gek. Hij keek naar de trotse doelbewusten en hij zakte steeds dieper weg in zijn groene glas. Hij zocht een bekwame tovenaar, maar de enige tovenaar was hijzelf, echter hij was zichzelf vergeten, kwijtgeraakt. De straten lonkten naar hem, hij bleef naarstig zoeken naar een duidelijke geruststelling, al was het maar een diepzinnige zin die hij toevallig opving. De hogere regionen vergaten hem of zij sloten tenminste hun ruime toegangspoorten. De mensen en hun schilderachtige en macabere werelden raakten ontmythologiseerd. Platvloerse drama's resteerden, misselijkmakende saaiheden, doodgebloede gewoonten, nog minder dan het robotachtige. Het regende zware port in een laaghangende mist. De hoog-literaire beelden ontbraken, hij herkende ze niet meer, want in zijn immense droefheid lag een totaal vergeten, de dwingende ogen van Hypnos hadden hem ontvoerd naar een magisch eiland, koud en kaal, vermoedelijk ergens in de Oostzee. Onbekend voor buitenstaanders. En toch ook dit alles was waan en hij beefde en hij wist, deze angst was hoop, geen valse hoop, hij haalde eens diep adem en hij mijmerde: Geen valse hoop! Meer licht, dat zocht hij, meer licht, dat vond hij overal. Jawel, verlichting alom. De andere bewoners van het riante hotel, zij groetten hem en hij groette hen, zij roofden allemaal wat minder eenzaamheid van elkaar, zoals men op oorverdovende kermissen elkanders vreugde deelt, zelden oprecht en meestal met het instinct van een roofdier, maar wel buitengewoon parmantig, losjes. De milde Oscar had vooral last van zijn binnenwereld, hij zocht de scherven te lijmen of vaak eerst te herkennen, zijn ontwrichting leek op die van de strompelende uitzinnigen uit de griezelige hospitalen voor de verongelukte geest, alwaar redding ten einde raad een langgerekt gebed werd, waar men bad tot de straatstenen en de kaarsrechte ruggen van schouderophalende, geparfumeerde rijkaards. Oscar zorgde er wel voor, dat hij vrij bleef rondlopen, want de draconische kwellingen van gesloten deuren kende hij reeds, dat stak nog in zijn vlees en wezen als gloeiende weerhaken, als een modderbad vol bloedzuigers, brandnetels en wespen. Het zure gif van vroeger beet nog altijd in zijn hersens. Zijn aangeboren kunst om te relativeren was graatmager geworden, hij moest velden van kracht aanboren, die een doorsnee mens voor onmogelijk acht. Maar hij was niemand minder dan Oscar Wilde en daar hield hij zich krampachtig aan vast.

Schrijver: Joanan Rutgers, 11 februari 2010


Geplaatst in de categorie: eenzaamheid

5.0 met 1 stemmen 114



Er is 1 reactie op deze inzending:

Naam:
Gabriëla Mommers
Datum:
25 juni 2016
Voorgelezen door de schrijver:
www.youtube.com/watch?v=l0IYzWD_exU

Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)