Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

Opgedoken brieven van Arthur Rimbaud (21)

En nu schrijf je mij dat men (die uilskuikens van toen!) mij graag leest, wat toch eigenlijk bizar is, te wrang voor woorden. Als je nog eens een van hen spreekt, laat ze me dan wat geld toesturen, daar helpen ze me meer mee, maar dat komt niet in hun botte koppen op, nee, zoals ik al zei, vieren ze graag feest zonder de jarige. Hoogdravende woorden in warme salons, ik ken hun manieren, funest. Paul had me er al voor gewaarschuwd, gemaskeerde nietsnutten zijn het met hun irritante gewichtigdoenerij. Ook daarom ben ik blij in Aden te zijn. Eerlijke mensen vind je nergens, maar hier verloochent men zichzelf minder en met onbetrouwbaarheid kan ik wel uit de voeten, dat weet je, al barst ik ook van de koppijn of de achterdocht. Ik heb het niet over mijn pijn, ik heb het nooit over mijn pijn. Geloof me, ik heb vaak gewenst dat Paul in mijn hart schoot, inplaats van in mijn pols. Ergens is dat ook wel gebeurd, maar dan heb ik het meer over de geest van mijn vader. Hij heeft me als kind zo verraden, dat zijn weggaan gelijk stond aan de moord op mij. Gekoesterd heb ik hem, geïdealiseerd, tot de harde waarheid vanzelf in mij naar boven kwam, met horten en stoten, talloze woede-aanvallen, maar toch. Dacht je dat ik niet wist waarom ik mijn barre tochten ben begonnen? Ik weet het heel goed, in de voetsporen van mijn vader kom ik tot wonderlijke inzichten. Nee, ik zoek niet meer, Rodolphe, ik ben in mijzelf verloren, ik aanschouw en ik dein mee, de enige remedie tegen de hellepijnen van vroeger, tegen die broeiende krankzinnigheid van mijn moeder.
Waarom werd het huilende kind niet getroost? Haar verstikkingen waren genadeloos. Debiel om loyaal te blijven, je reinste zelfmoord. Welke keus had ik? ik sloot haar buiten, maar ik stierf alsnog, ze zat in me en ik kreeg haar er niet uit. Een levenverwoestend zuigmonster, een satanische parasiet! Nu weet ik het nog niet, maar verder kan ik niet vluchten. Ja, ik was bang voor haar, die onbewust-duistere, sadistische overheersingsmethoden, we waren allemaal bang voor haar, zelfs de priester, mijn zusje wat minder. Natuurlijk was het meer dreiging dan realiteit, maar wist ik veel, de psychische ballast was er niet minder om. Ze was bang voor haar echte gevoelens en daarom haatte ze vooral mij, die daar niet bang voor wenste te zijn. Toen ik meer en meer mijn eigen weg ging, de gore shit niet onderdrukkend, raakte zij meer en meer los van mij. Aanpassing duldde zij, rebellie verfoeide zij. Ik had voor haar afgedaan, net als mijn arme vader. Haar strenge regels veranderden in bikkelharde afweersystemen, onredelijk, ziek, star. Al die overgenomen, ziekmakende patronen van haar, vuile, wurgende indoctrinatie, moest ik, wilde ik uit mijn kop bannen, een levenslange, ellendige kutklus! Zo volgde ik de weg van een man als Charles Baudelaire, mijn literaire vader, die alles deed wat mijn halsstarrige moeder verbood. Geruïneerd heb ik mijzelf, de grenzen opgeheven, mijn geest bevrijd van de ingeprente angstmuren in mijn hersens. Waarom zou ik mij schamen voor mijn menselijke behoeften? Ik wilde mij uitleven, volop, schaamteloos, tot ik mijzelf had uitgewrongen als een natte handdoek, nat van bittere tranen om de vele kwetsuren. O Rodolphe, die akelige schuldgevoelens, vanwaar kwamen zij? Niet volmaakt als God te zijn, wat kan mij dat toch verdommen, ik ben toch niet voor niets een mens! Vuile roomsen, vuile godsdiensten, ga jullie despotische afgoden pesten! Zij kwamen van alle kanten, uit alle hoeken en gaten, in vele varianten, onophoudelijk. Dacht je dat ik het pikte om als een zondebok te worden mishandeld? mooi niet!, van mijn literaire vluchtwegen had mijn wraakzuchtige moeder geen kaas gegeten, nu moest ze wel stikken in haar eigen boosaardigheid, frigide paranoïde-schizofrenie. Mijn tegengif bleek uiteindelijk sterker, al geef ik toe dat de strijd mij verzwakt heeft en dat het belangrijkste deel niet gewonnen is, namelijk haar liefde, als die al bestaat. Onvermurwbaar, hardvochtig, ijzig, afstotend, dat bleef ze. Mijn moeder hanteerde het eeuwenoude spel van aantrekken en afstoten, vooral flink afstoten, aantrekken met valse aardigheden, gifslangachtig, afstoten met pijlsnelle messteken in mijn hart, in mijn aorta, in mijn polsen. Ze lokte met gifpoeder, rattengif van een rat, hoe blind, pervers en psychopatisch! maar dat zag ik later pas. Al die onderhuidse afwijzingen, zoiets gaat een kind niet in de koude kleren zitten. Liefde, nul komma nul. Nee, echte vriendschap heb ik daardoor ook niet geleerd en van de wilde wereld viel niets te verwachten, wat bleek, ik moest aldoor boven mezelf uitstijgen, maar dat explodeerde keer op keer, funest voor mezelf. Dat ik jou nog kan schrijven, is misschien een teken van vooruitgang, misschien komt het door de grote afstand, waardoor het minder bedreigend voor me is. Neem Paul, die kwam veel te dichtbij, dat heeft hij geweten, ik kan dat gewoon niet lang volhouden, begrijp je, dan voel ik te sterk mijn eenzame kindertijd, het godvergeten onrecht alleengelaten te zijn. Ik schaamde mijzelf daarvoor en waarom moest ik anderen daarmee lastig vallen, waarom moest ik klein worden? was ik niet uitbundig genoeg kwetsbaar geweest? moest ik soms mijn ongenezen wonden tonen? mijn uiteengereten vlees? zouden ze er dan niet massa's zout ingooien? Dat zouden ze doen, de niet-wetenden, want ze waren net zo gekwetst, we leken sprekend op elkaar, maar ik hield mezelf het grootste, destijds dan, nu lik ik mijn rottende, mensvreemde wonden in vreemde oorden, waar de angst voor nieuwe krenkingen langzaamaan verdwijnt. Ergens was ik toen mijzelf niet, maar wat begrepen zij daarvan, als ze het niet zelf (uit noodzaak) meemaakten.

Schrijver: Joanan Rutgers, 17 juni 2010


Geplaatst in de categorie: literatuur

Er is nog niet op deze inzending gestemd. 52



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)