Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

De oorlogsbunker (2, slot)

'Tja, er ligt een goed luik op het dak', zegt Kees. Boven op het dak is er een mooi uitzicht over het groene weiland met veel gele paardenbloemen en in de verte zien ze hun fietsen tegen het hek staan. 'Wie wil er een sjekkie?', vraagt Kees. 'Ik wel', zegt Theo. 'Ik kan niet draaien', zegt Karel. 'Dat doe ik wel voor je', zegt Kees, 'mooi hé, hierboven!'. 'Zeg dat wel, mozeskriebel zeg, machtig zeg!', zegt Theo. 'In die hoek moet je niet komen', gebiedt Kees, 'want daar zit een grote scheur'. 'Goed', antwoorden Theo en Karel gelijktijdig. 'Hier is je sjekkie, Karel, maar je krijgt het vuur nog niet, want wij moeten eerst ook onze sjekkies.' 'Bedankt, wat een dikke, zeg!'
Na een tijdje hebben ze alledrie een brandend sjekkie in hun mond en ze vertellen elkaar stoere verhalen. Vanaf een afstand is het een mooi gezicht, die drie vrienden op hun oorlogsbunker; rookwolkjes waaien van het betonnen gedrocht, drie verdwaalde Indianen, die signalen uitzenden. 'Wij zijn drie soldaten van het verzet', zegt Kees, 'we hebben deze bunker veroverd op de Duitsers.'. 'Nee', zegt Karel, 'we zijn de drie musketiers!'. 'Nee, Karel', zegt Theo, 'Kees heeft gelijk, het is een oorlogsbunker en musketiers zijn allang uit de tijd.'. 'Wat nou uit de tijd!', protesteert Karel. 'Je hoort hem toch', zegt Kees, 'musketiers hadden zwaarden en wij hebben machinegeweren, wij knallen onze vijanden dood.' 'Maar dat bedoel ik helemaal niet', zegt Karel. 'En wat bedoel jij dan?', vraagt Theo. 'De drie musketiers waren dikke vrienden, dat bedoel ik.'

Vier jaren later zijn de drie vrienden uit elkaar gegroeid en nieuwe vriendschappen dienen zich aan. Karel zit op de vmbo en hij tracht zijn hoofd boven water te houden. Hij heeft geen vrienden, al doet hij wel net alsof hij vele vrienden heeft. Iemand met wie hij maar even een goed gesprek heeft, is direct een vriend van hem. Iedere glimlach van een meisje maakt hem binnen de kortste keren verliefd. Iedere nacht droomt hij wel van een ander meisje, ze zien er ook allemaal zo lief uit.

Op een kwade dag gaat het volledig mis met Karel, een buitenlandse jongen heeft een afspraak met hem gemaakt en ze gaan samen naar de oorlogsbunker. Het is koud herfstweer. Karel heeft een dikke sjaal om, maar zijn voeten zijn ijskoud. Zijn nieuwe 'vriend', Brutus, heeft niet veel goeds in de zin, maar dat weet Karel niet, hij is allang blij met wat aandacht. In de bunker herinnert Karel zich de mooie momenten met Theo en Kees, maar dat is nu verleden tijd, nu is hij hier met Brutus, die niet veel zegt, het is een stiekemerd. Ineens drukt Brutus hem tegen de muur. Karel verstijft van angst, hij durft zich niet te verzetten, de ander is fysiek al een man, dus dubbel bedreigend. 'Vind je dit lekker?', vraagt Brutus, terwijl hij met zijn hand in het kruis van Karel grijpt. 'Nou, nee', zegt Karel, 'ik heb liever dat een meisje dat doet!'
Maar wat Karel ook zegt, Brutus heeft de macht en er gebeuren nare dingen die middag, dingen die Karel liever nooit had willen meemaken. 'Vertel dit aan niemand!', eist Brutus. 'Nee', zegt Karel, met dichtgesnoerde keel van de angst. Nu had Karel al geen goed contact met zijn ouders, dus zijn angst wordt extra groot en zijn pijn groeit met de dag.

Vele jaren gaan voorbij en Karel groeit op tot een volwassen man, die van psychiater naar psychiater gaat. 'Je bent een slachtoffer van seksueel geweld', zegt zijn laatste psychiater, 'naast het feit dat je een zware vorm van borderline hebt met een hoge schizofrenielijn.'
Hoe meer Karel te weten komt, hoe droever hij wordt. Hij weet niet wie hij nu eigenlijk zelf is. Zijn levensloop zit vol verwarring. Het lukt Karel niet om zijn ware ik te bevrijden van de ketenen uit zijn traumatische verleden. Hij wordt zwaar depressief. 'Ik heb nooit echte liefde gehad', denkt Karel, 'mijn ouders waren ook niet gelukkig en mijn moeder ging over mijn grenzen, nu ben ik weer alleen en het lukt me maar niet om uit mijn cocon te breken, ik geef het op, ik kan niet meer, ik wil niet meer.'
Karel vertrekt naar de oude oorlogsbunker met het voornemen om er een einde aan zijn leven te maken. Hij klimt omhoog en hij houdt het pistool tegen zijn slaap. De eindeloze stilte doet hem verkrampen. Er bloeien nieuwe paardenbloemen. Het is mistig, mistroostig. 'Néé!', schreeuwt hij, 'ik doe het niet!'. Karel smijt het pistool het weiland in en vogels schrikken op. 'Het is voorbij!', jankt hij, 'ik heb genoeg geleden om jullie, dankzij jullie, Theo en Kees, hoe vreemd ook, maar dankzij jullie wil ik verder leven, jawel hé God, ik ben een musketier, ik ben een musketier, hé God, God?'.
En vanuit de hemel hoort Karel een ongekend liefdevolle stem: 'Ja, Mijn zoon, ja, Mijn zoon!'
Die nacht slaapt Karel bovenop de bunker. 's Ochtends smijt hij het pistool in een troebele sloot en hij draait zich nog eenmaal om.
'Vaarwel, oorlogsbunker, vaarwel!'.

Schrijver: Joanan Rutgers, 30 juni 2010


Geplaatst in de categorie: vriendschap

1.1 met 14 stemmen 702



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)