Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

Foekepot

De kerk was net uit en in lange rijen liepen de mensen naar hun huizen. Wij wachtten bij de witte trap die doelloos aan de rand van het dorpsplein stond. We hinkten op de betonnen treden naar boven, maakten wat duikelingen over de stalen leuning en hupten aan de andere kant weer naar beneden.
De wijde, spitstoelopende hoed van mijn oudste zus zakte telkens voor haar ogen. Hij was gemaakt van geel karton en beschilderd met zwarte Chinese karakters. Ze zwiepte hem achterover zodat hij in haar nek bleef hangen, maar nu drukte het elastiekje tegen haar keel. Ze haakte haar vinger erachter.
Mijn hand ging omhoog en betastte de veren die vanaf mijn haar omhoog reikten naar de blauwe hemel. Ik sprong van het trapje en schudde met mijn hoofd, joelend achter mijn hand. Er gebeurde niets: de tooi bleef goed zitten. Meisjes konden best Indiaan zijn, vond mijn moeder. Als kind in de jaren zestig wist ik dat protesteren geen zin had.
Vier spaarpotten stonden naast elkaar te glimmen bovenop de trap. De rode was van mijn jongste zusje, dat een jaar ouder was dan ik. Zíj was dansmarieke maar míjn spaarpot was mooier: oranjegeel metaal dat glansde als goud in de winterzon.
Mijn broer stak ernstig zijn revolver in de holster, duwde met één vinger de cowboyhoed recht op zijn hoofd en greep naar de groene spaarpot. ‘Pak je foekepot, we gaan!’ Met grote passen liep hij voor ons uit de Kloosterstraat in. Mijn oudste zus, struikelend over haar pyjamabroek, liep luid rammelend met haar blauwe spaarpot achter hem aan. Ik, de jongste, sloot de rij.

‘Zingen…’ siste mijn oudste zus, toen de deur met een zwaai openging. Aarzelend bromde ik met de anderen mee: ‘Jan, ’t is vastenáávond, we komen niet thuis voor ’táávond…’ De spaarpotten rammelden in onze handen. Mijn zusjes heldere stem klonk boven de andere uit en haar witgelaarsde voet (rubber regenlaarzen, maar tóch…) tikte ritmisch de maat terwijl het witte rokje om haar pantybenen klokte. Ik sjorde aan de bruine indianenbroek van mijn broer, die van mijn middel omlaag zakte, en murmelde de slotzin: ‘…geef me een cent en ik ga voorbij…’
Het geld viel kletterend in mijn spaarpot. We renden naar de volgende deur, geen tijd te verliezen.

Terug bij de trap op het plein maakte mijn broer alle spaarpotten open en kiepte ze om op het witgeverfde beton. Mijn oudste zus begon te tellen, met ogen die glommen als de dubbeltjes onder haar vinger. Mijn moeders gele pyjamajas flodderde om haar lijf.
Mijn zusje en ik speelden een hinkelspelletje. Ik had de tooi afgedaan en schudde mijn piekerige haren los.
‘We gaan naar het klooster toe,’ besliste mijn oudste zus. ‘Die oude mensen geven veel.’
Het geld ging terug in de potten en we togen naar het grote, uit donkerrode baksteen opgetrokken gebouw naast de kerk, dat tevens als bejaardenhuis diende. De ramen waren smal en hoog en de doodse vitrage weerde iedere nieuwsgierige blik.
Bij de brede trap die naar de voordeur leidde, stond mijn broer stil. ‘Ik wacht hier wel…’
Mijn zusje en ik huppelden de treden op en bleven staan voor de massieve eikenhouten deur, die weeïg glom en naar boenwas rook.
Mijn oudste zus aarzelde. ‘Weet je wat, jullie gaan met zijn tweeën, jullie zijn nog klein, dat vinden die oude mensen leuker. Wij wachten daarginds.’ Ze wees naar het plein, waar al enkele groepen aan het verzamelen waren voor de optocht die over een uur zou beginnen. Ze draaide zich om en ging mijn broer achterna, snel een veilige afstand creërend tussen haar en de nonnen die de school bestierden.
Ik stond op mijn tenen en drukte op de bel, zoals mijn zusje ook al gedaan had. We hoorden niets. Nog maar een keer dan. Het werd een aardig spelletje. Weer was het mijn beurt en ik strekte mijn arm toen de deur openging, waardoor ik bijna naar binnen viel. Een ogenblik keken we zwijgend naar de priemende oogjes en kwabbende kinnen onder de grijze kap. Toen begon mijn zusjes spaarpot te rammelen en dartelde haar stem de kloostergang in. Ik opende mijn mond om mee te zingen maar de non trok ons naar binnen en sloot de deur.

Ze klapte in haar handen,‘dit zullen de bewoners leuk vinden,’ waarna ze ons een kamertje induwde met een oude vrouw knikkebollend voor het raam. Onze stemmen galmden in de hoge ruimte: ‘…foekepotterij, foekepotterij…’ Het witte knotje schudde op de maat van het lied dat ze met een bibberstem meezong, haar ogen glansden. Ze hield ons een doos met bonbons voor. Ik koos er een in de vorm van een hart, de allergrootste. Het volgende vrouwtje, klein en krom als een heks (ik bleef schuin achter mijn zusje staan), had dezelfde bonbondoos. Ditmaal nam ik een ronde met witte streepjes.
Telkens als we naar de volgende deur gingen klonken onze snelle voetstappen hol in de lange gang, totdat we overal geweest waren. De non deed de zware deur voor ons open en we stonden weer buiten op de stoep. Mijn zusje trok de rode steek recht op haar hoofd, waarmee ze een bruine klodder achterliet op de witte bontrand. Ik zei er niets van maar keek naar het plein, dat ik vanuit mijn hoge positie goed kon overzien. Grote, met clownskoppen beschilderde wagens werden in een rij opgesteld, het ‘glaasje op laat je rijden’ lied schalde uit de luidsprekers. Op de witte trap zaten een cowboy en een Chinees. Hun spaarpotten blikkerden in de zon.
Haastig at ik mijn mond leeg om de volgende bonbon naar binnen te proppen. Mijn vingers kleefden aan elkaar en de spaarpot zat vol bruine vegen. Hij glom niet meer en was ook niet zwaarder geworden. We keken elkaar aan. Mijn zusjes bruinomrande lippen bewogen heftig op en neer, de mondhoeken glansden. Ik voelde kleverig speeksel over mijn kin glijden en slikte tegelijk met haar, de volgende bonbon raakte mijn mond al.

Schrijver: Hetty de Groot, 16 augustus 2010


Geplaatst in de categorie: familie

1.0 met 2 stemmen 1.016



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)