Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

ONDER DORENS (eerste deel)

Even buiten de stad, aan een lange beukenlaan, stond een oud, statig herenhuis. Al bijna een jaar woonde er niemand meer in.
Achter in de verwaarloosde tuin stonden een kersenboom en en hoge, wijde rozenstruik naast elkaar. De bloesemknoppen van oude Jacob, de kersendrager, kregen al witte puntjes.
"Straks zal mijn bloementooi de lente echt versieren," zei hij vol blijde verwachtingen.
Jacobien, de rozenstruik, die alleen nog maar dorens en groene blaadjes liet zien, antwoordde heel bedaard:
"Jacob, elk jaar bewonder ik jou weer. Maar ik zal nog wel een maand moeten wachten om mijn bekende roze kleed te dragen."
Jacob en Jacobien dachten allebei aan de lange tijd, die ze al naast elkaar stonden en aan de vele keren, die ze al gebloeid hadden."
"Wij zijn al oud," prevelde Jacob. "Maar wat is het prettig dat we ons elk voorjaar opnieuw jeugdig mogen voelen."
"Daar ben ik het helemaal mee eens," zei Jacobien. "Maar ik ken ook een gedachte, die altijd vreugde geeft, al word je nog zo oud. Om te denken aan soortgenoten die voor jouw tijd hebben bestaan... De laatste tijd mijmer ik zo vaak over mijn grootmoeder Jozefien...
Als piepjong struikje stond ik naast haar in het mooie stadspark. Haar verhaal... O, dat mocht ik altijd graag weer horen!"
"Ach, waarom heb je het nooit aan mij verteld?" kraakte het in Jacobs stam.
"Ja, daar heb ik eigenlijk wel spijt van," murmelde Jacobien zacht. "Maar nu zal ik het eindelijk doen. Maar voordat ik ermee begin, wil ik nog even zeggen: Op zekere dag nam een welbekende hovenier mij uit het stadspark weg. Ik kwam in zijn eigen tuin te staan. Daar heeft die hovenier mij heel goed verzorgd. Als kleine struik met veel rozen eraan werd ik gekocht door onze eigenaar, die vorig jaar is overleden."
"Ja, ik zie jou nog hier komen als struik met drie of vier takjes. Maar je was al erg mooi," herinnerde Jacob zich.
"Laat mij nu beginnen met het verhaal van grootmoeder Jozefien!" riep Jacobien. Ze liet haar kronkelige takken een beetje trillen. Daarbij wiegden haar jonge knopjes sierlijk. Lange tijd klonk haar stem:

"De over-over-over-overgrootmoeder van grootmoeder Jozefien heette Serafien. De levensgeschiedenis van deze rozenstruik is al eeuwen lang doorverteld.
Serafien werd geboren als knopje aan de top van een geweldige struik, die -schrik niet!- zo hoog was als twee flinke beukenbomen op elkaar!
Geleidelijk aan werd Serafien een open, lichtroze roos. Nieuwsgierig keek ze naar de wereld om haar heen. Ergens in de verte zaaide een boer op zijn akker. Het viel Serafien op dat die man af en toe stil stond en naar het grote bos van dorens keek.
De dorentak waar Serafien aan groeide, bromde lijzig:
"Die landbouwer woont zijn hele leven al in de buurt van ons ondoordringbaar woud. Heel begrijpelijk durft hij er nooit in te komen. Hij weet dat niemand hier meer levend uit kan komen. Kijk jij maar eens recht naar beneden."
Serafien huiverde. Ergens tussen de laagste dorens, zo groot als zwaarden, lagen de verdroogde bleke botten van een mens.
Een oude kraai streek neer op een tak naast Serafien en kon daar meer van vertellen:
"Zo'n dertig jaar geleden was dat een knappe, jonge prins. hij wilde zich een weg banen door dit dichte bos. Want hij wist van Doornroosje, die al zo lang in het verborgen kasteel lag te slapen.
"Ik zal mijn begeerde prinses vinden!" schreeuwde de prins verrukt.
Maar de waaghals mocht zijn heldendaad niet volbrengen. Wel zes dorentakken klemden zich als wurgslangen om hem heen. Ach, nog hoor ik hem in mijn gedachten wanhopig roepen en huilen. Maar niets of niemand kon de arme drommel helpen. Na enkele ogenblikken hing hij dood en slap neer.
In mijn kraaienleven heb ik al heel wat meegemaakt. Toch word ik er nog altijd akelig van als ik die nare beenderen weer zie.
Ongeveer zestig jaar geleden ben ik in deze wildernis geboren. Maar dit woud omgeeft al meer dan negentig jaar het kasteel waar Doornroosje diep in slaap ligt, samen met haar ouders en de hele hofhouding."
De kraai vloog naar de akkers in de verte. Hij had genoeg gesproken en had trek in graankorrels.

De komende jaren werd Serafien een sierlijk takje met veel rozen. Zelf was zij heel wat anders dan de dreigende rozenstruik waar ze aan groeide.
Ze zag dat er af en toe mensen bij haar woest woud kwamen staan. Die hadden er angst, maar tegelijk bewondering voor.
"Wie zich hierin waagt, is zeker ten dode opgeschreven," werd er soms gefluisterd.
Er keek iemand naar boven en luisterde daarbij.
"Boven dit strenge woud klinkt vrolijk vogellied. Talloze rozen wiegen in de wind. Dit is het rijk van de bloeiende dood."
Dit laatste was een toepasselijke benaming. Het bos was beslist vijandig ten opzichte van nieuwsgierige mensen. Maar in de toppen van de bomen en van de geweldige dorenstruiken nestelden heel wat vogels, die daar ongestoord hun gang konden gaan. Nooit hoefden die vogels verre tochten te maken om eten te zoeken. Hun woonbos was 's zomers vol noten en vruchten. In de winter waren er altijd verborgen zaden, die met enige moeite toch wel te vinden waren.
Vlinders hadden een heerlijk leven in het geweldige rozenrijk. Hun slurfvormige tongen werden telkens uitgerold om tussen de tere blaadjes te zuigen.
Kevers mochten er ook zijn. Deze diertjes kropen rond over bloemen en bladeren. Ze bezochten ook de bomen, die geheel door dorens waren ingesloten. De kevers maakten overal jacht op bladluizen. Die schadelijke wezentjes smaakten heerlijk!
Op de grond, waar het overdag nog half donker was, werd ook ijverig gewerkt. Grote padden slopen tussen de struiken door. Ze aten de wormpjes, die aan planten en bomen wilden knagen.
Het dichte woud leek een ontzettende warboel, maar het werd wel heel goed rein gehouden.


(wordt vervolgd)

Schrijver: Han Messie, 19 juli 2011


Geplaatst in de categorie: planten

5.0 met 1 stemmen 102



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)