Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

Krankzinnige liefde

(voor Johann Christian Friedrich Hölderlin (1770 - 1843))

Je groeide op in een arm gezin, waar op elke cent gelet moest worden en waar een ei als een kogelbiefstuk beschouwd werd. Je bezorgde moeder werd twee keer weduwe, waardoor de droefenis door het huis zweefde als de stank van aangebrande aardappelen. Je vluchtte al jong in de literatuurboeken, waarin je de sombere werkelijkheid leerde wegdromen, waarin je zelf graag een belangrijke rol wilde spelen, omdat je van nature zocht naar diepgang en integriteit, schone beelden en troostrijke gedachten. Omdat je een gelovig mens was, vond je diezelfde dromerige uitweg in de religieuze rituelen. In Tübingen werd je student theologie en je wijdde je serieus aan deze gewichtige studie, want je wilde graag een goedbetaalde predikant worden of iets dergelijks. Na de nodige studiestof sloeg je de dikke boeken keihard dicht en pakte je een dichtbundel of een klassieke roman, waarna je ook zelf enkele verzen schreef. Je leerde rode wijn drinken en sigaren roken met je nieuwe vrienden, waaronder de filosoof Hegel, die een echte breinkraker was en je als zodanig geestelijk openscheurde en bevrijdde. Na je studie bleek er geen vraag naar jonge predikanten en dus stortte je je op het privé-leraarschap, waar je gelukkig werk in vond, daar je moeder ook wel wat extra's kon gebruiken, je stuurde haar geregeld wat geld met het verzoek er eens flink van te gaan eten. Op je vier-en-twintigste ontmoette je Schiller en Goethe, met wie je urenlange gesprekken gevoerd hebt, natuurlijk onder het steevaste genot van vele glazen Rijnwijn. Je ontmoette ook Herder, maar die was te weinig dichter om echt tot je door te dringen. Schiller hielp je je eerste gedichten te publiceren en Goethe stimuleerde je om door te gaan als dichter, want theologen waren er meer dan zat, zei hij. Je nam zijn raadgeving met je mee, toen je in Frankfurt de privé-leraar werd van de kinderen van een rijke bankier en diens welgemanierde vrouw. De beleefde bankier was vaak aan het werk en op reis, waardoor je vele uren alleen met de kinderen én de bankiersvrouw Susette Gontard verbleef. Haar lange, blonde haren lagen golvend op haar lichtgebruinde schouders, terwijl de zijden blouse door zonlichtstralen de welgevormde contouren van haar stevige borsten zichtbaar maakten. Je werd in een klap van de molenwiek extreem verliefd op haar zachtaardige, betoverende stem en de kordate heupbewegingen van dat wat je nog nooit aanschouwd had en wat je gek maakte van verlangen. Omdat je niet wist hoe je haar kon versieren, schreef je 's nachts literaire brieven aan ene Diotima, die Susette was. Het eerste deel ervan verscheen in druk en de bankier begon argwaan te krijgen, maar door godengenade kwam er een tijd, dat je ongestoord met haar de liefde hebt bedreven en je werd behekst door haar vrouwelijke heiligdom, je raakte er levenslang aan verslaafd, je wilde alsmaar meer, maar haar onraad ruikende man begon je weg te pesten en op een dag vluchtte je in tranen van opperste waanzin naar je vriend en mededichter Sinclair, waar je op de rand van de waanzin je lofdicht voor Susette afmaakte. Je liefde voor haar verteerde je hypergevoelige ziel, maar desondanks moest je het hoofd boven water houden en werd je huisleraar in een château te Bordeaux, waar je in 1800 het bericht kreeg dat je geliefde minnares ontzield was aangetroffen in haar bed, jullie bed. Toch al chronisch depressief verergerde deze kwaal tot een desastreus dieptepunt en sloegen de knoppen door, de mensen in Bordeaux in ongeruste verwarring achterlatend, ging je te voet terug naar je vriend Sinclair, die je verzorgde en troost bood. Hij fixte een baantje als bibliothecaris voor je, maar de Homburgse geneugten konden je niet meer redden van de oprukkende krankzinnigheid in je diepgewonde ziel, op je zes-en-dertigste dook je voorgoed onvrijwillig onder in de verstikkende, sfinxachtige geestverduistering. Het was ook voorgoed gedaan met je romantische dichterschap, al heeft niemand geweten hoe je soms nog inwendig de mooiste zinnen smeedde over je gestorven Eva, de vrouw die God voor jou bedoeld had, zoals je levenslang vol bleef houden. Je genoot ervan om die ingevingen voor jezelf en haar te houden. Gelukkig was de zeer humane Ernst Zimmer en zijn familie bereid om je vanaf 1807 tot 1843, het jaar van je fysieke overlijden, te verzorgen en daar keek je vanuit je zolderkamer uit over het verbijsterende natuurschoon van de Neckar. De laatste zes-en-dertig jaar was je door een natuurlijke vorm van zelfverdediging verdoofd, al was je ziel al mee gaan hemelen met Susette, de wankele zombie die je werd, kreeg wel datgene waar je zozeer recht op had, namelijk waarlijke, niet tragische, duurzame liefde.

Schrijver: Joanan Rutgers, 7 augustus 2011


Geplaatst in de categorie: literatuur

3.0 met 1 stemmen 51



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)