Gebroken trots
(voor Gustavo Adolfo Bécqer (1836 - 1870))
Je bent geboren in het schitterende Sevilla met een Vlaamse vader, die succesvol kunstschilder was. Een van je broers, Valeriano, volgde je vader daarin op, ook jij probeerde het, maar je had veel meer met de Spaanse letterkunst. Je had maar weinig bewuste herinneringen aan je vader, omdat hij hij al stierf toen je vijf jaar was en bovendien verbleef hij het merendeel in zijn atelier, waar hij uiterst gespannen te werk ging. Na schooltijd slenterde je langs de mooie bouwwerken van je woonplaats en je bekeek de elegante vrouwen in gekleurde rokken. Op het College van San Telmo studeerde je pittige geesteswetenschappen en de kneepjes van het vak schilderen, waar je eventueel toch nog iets mee wou. Je werd de beste vriend van Narciso Campillo, die net als jij het schrijversvak inwilde, er werden grootse doorbraakplannen gesmeed. Jullie jeugdige dichtersbloed stroomde net zo fel als de passie van de flamenco-danseressen her en der. Rond je tiende jaar stierf je moeder en als weeskind ging je toen naar je meter, die een grote bibliotheek bezat, waar je de menselijke ziel ontdekte, daarnaast kreeg je poëzieles van je peettante. Met je eerste verkeringen zoende je in de Sinaasappelhof bij de kathedraal, onder een palmboom bij de Gouden Toren of in de Dichterstuin van het Koninklijk Paleis. Op je zeventiende was je zover, dacht je, om de wereld te veroveren, je ging samen met andere idealistische dichters naar Madrid om daar van de poëzie te gaan leven, wat een groot fiasco werd en al snel werd je gekweld door armoede en schulden, tot overmaat van ramp werd je ook nog eens smoorverliefd op de steenrijke, onbereikbare Horace, die niets van je moest hebben, waardoor je zwaar droefgeestig resten voedsel op straat verzamelde. Je trachtte tekeningen over het werk van Shakespeare te verkopen en je artikelen leverden ook niets op. In 1855 ging je bij je broer wonen, die ook in Madrid gehuisvest was. Jullie vertaalden romans, schreven artikelen, tekenden en schilderden. Jullie rooiden het en de lege glazen konden weer gevuld worden. Met je zwarte, gekrulde lokken en je strakke snor en sik kostte het je geen moeite om een jonge vrouw aan de haak te slaan, je broer waarschuwde je nog het wat rustiger aan te doen, maar zolang je vree, had je geen last van die verrekte armoede, zei jij. Toch kon je negen maanden de deur niet uit vanwege syfilis, waardoor je blik nog meer versomberde. Je schreef over de ongerepte, instinctmatige liefde, zoals de dieren in de natuur hun driften gewoonweg uitvoeren, zonder wanstaltige, rationele, belemmerende scrupules. Eenmaal hersteld droomde je dag en nacht van de fragiele, sympathieke kunstenares Julia Espin, maar die reageerde niet op jouw vurigheid, waardoor je gillend gek uitdoofde en de meest sombere, idolate gedichten schreef. Maar na haar kwam de ideaal gevormde Elisa Guillen in beeld en zij hapte wel toe, terwijl je broer schilderijen probeerde te verhandelen, doken jullie haastig en innig strelend in jouw bed, waar jullie elkaar op iedere centimeter gloeiende huid kusten en likten. Je durfde bijna niet bij haar naar binnen te gaan, zo mooi was in het flakkerende kaarslicht. Haar peervormige borsten leken wel bedekt met bladgoud. Cleopatra kon wel inpakken. Op een kwade dag verliet ze je, God zal weten waarom, zeker was wel dat ze net als jou aan zware depressies leed, vanwege oertrauma's en geestesstoornissen, je had je zielsverwant in vrouwelijke gedaante ontmoet, God wilde je laten zien dat een geliefde vrouw net zo of zelfs zwaarder kan lijden onder de druk van chronische depressie. Dat jullie gevreeën hebben is een godswonder, want van nature stoten jullie elkaar bij voorbaat af! Misschien juist door de wonderlijkheid van deze passie, viel je daarna extra diep in een zwart gat. Je greep je reddingsboei de pen en je schreef de meest sombere poëzie over de teloorgang van een eens hoogst edele samensmelting. Een jaar later trouwde je met Casta Esteban Navarro, met wie je drie kinderen kreeg. Het was een ongelukkig huwelijk en je vluchtte in je werk en je reisde zoveel mogelijk met je broer naar andere steden, je ging zelfs zover dat je voor een heel jaar in een klooster verdween, wat een vorm van doodgaan is. De fiere kerel die eens voor het eerst in Madrid kwam, was nu een gebogen, vermagerde, onbewogen somberman geworden. Je verloor je baan als journalist bij een krant en je vrouw verliet je, wat niet onverwachts kwam en waar je zelf op had aangestuurd. Je vluchtte nog een keer naar je broer in Toledo, maar die kon je tenslotte ook niet genezen van je ernstige kwalen. Je zocht heil in het paardenmiddel alcohol, je struinde weer de straten af op zoek naar resten voedsel, uiterst depressief was je niet meer in staat om te schrijven en mede daardoor stierf je in bittere armoede, als God, zo eenzaam, geveld door levercomplicaties, hepatitis en een longontsteking, maar vooral door je geestelijke verwoestingen, die er inderdaad niet om logen.
Geplaatst in de categorie: literatuur