Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

Ontzag voor de Grootste Kunstschilder

(voor George Inness (1825 - 1894))

Je bent geboren in Newburgh, waar je vader John William als boer een boerderij gaande hield en je moeder Clarissa Baldwin haar handen vol had aan haar grote schare kinderen, waarvan jij de vijfde was. Als kind was je al veel in de buitenlucht en kon je helemaal wegdromen in de vele verschijningsvormen van de natuurseizoenen, je zag elke dag wel weer een ander schoon beeld wat je diep ontroerde. Je leerde een koe te melken, al die koeien van je vader bezorgden hem al bijna een volle dagtaak, waardoor je hem volop respecteerde en je moeder ook, want die bakte er de heerlijkste pannenkoeken van of ze creëerde smeuïge kazen. Op je vijfde verhuisde je naar Newark, waar je vader een betere boerderij had gekocht en waar jij naar de lagere school ging, waar je graag wilde trouwen met je jonge, langharige lerares, als je ouder was geweest. Keek je niet naar haar imposante voorgevel, dan loerde je wel naar buiten, waar je de trippelende vogels in bloeiende bomen volgde. Op je veertiende mocht je van je ouders enkele maanden met de zwervende kunstschilder Johannes Barker mee, die je leerde nog scherper naar de natuurelementen te kijken en geen tint of detail te vergeten. Hij vertelde je zijn geheime trucs en hij begeleidde je eerste kunstwerken, waardoor het zielenvuur was ontstoken. Je kreeg schilderlessen van de bezeten landschapsschilder Regis François Gignoux, een aimabel mens, die je zielsgraag navolgde. Je begon ook nog studielessen aan de National Academy of Design, waarbij je vooral Thomas Cole en Asher Durand onder de loep nam. Op je negentiende exposeerde je al je eerste schilderijen bij de Nationale Academie en dat leverde je ook enkele vrouwelijke aanbidsters op, waar je gretig gebruik van maakte, want zoiets laat je als jongeling met gierende hormonen niet aan je voorbij gaan, bovendien dienden die bloedgeile fans indirect je kunstvorderingen, dus sloegen ze twee vliegen in één klap, de samengeknepen bofkontjes. Op je drieëntwintigste had je de beschikking over je eigen atelier, waar je wel flikflooide met losgeslagen meiden, maar hen nooit schilderde, ook niet zonder kleren, daar je helemaal voor het landschapsschilderen ging en daar de beste in wilde worden, een nobel streven, de enige, naakte borsten, die je ooit schilderde, waren de bergen in diverse landen. Je zag je eigen ziel weerspiegeld in de landschappen, zozeer was je verbonden met de natuurmagie, net als de Indianen en andere zogenaamd primitieve aardbewoners. Je trouwde met de zeer betrouwbare en toegenegen Delia Miller, maar enkele maanden na jullie trouwfeest overleed zij plotseling op drieëntwintigjarige leeftijd en je stortte volkomen in, het leven veranderde in één langgerekte, kille, ontroostbare nacht. Op het dieptepunt van je godverlaten, mensverlaten depressie kwam Elizabeth Abigail Hart in je leven en het klikte van beide kanten uitermate gesmeerd, zodat jullie elkaar het jawoord gaven en samen kregen jullie na verloop van tijd zes kinderen. Je beschermheer Ogden Haggerty betaalde je reis naar Italië en Frankrijk, wat vijftien maanden duurde, waarbij Elizabeth je natuurlijk vergezelde. In Rome bestudeerde je Claude Lorrain en Nicolas Poussin, ook al van die landschapsfreaken, en je had je atelier boven het atelier van William Page, die je wees op het spirituele werk van Emanuel Swedenborg, waarin hij de natuur als goddelijke spiritualiteit beschrijft, wiens pantheïsme en spiritisme je klakkeloos overnam. In Parijs werd je beïnvloed door de School van Barbizon en door je stijgende roem kon je Elizabeth mee uit eten nemen naar de meest luxe restaurants. Ze was mateloos met wijn, wat haar geniale ingevingen gaf en een ongeremde vurigheid in bed. Je schilderde de Niagara watervallen met enorme flair en eerbied, maar de Europese landschappen bleven aan je trekken en dus belandde je weer in Parijs, waar je zoon George geboren werd, die later ook een groot landschapsschilder werd. Je bivakkeerde in de Normandische kustplaats Etretat, waar je de oceaankust voelbaar verenigd, omarmde op je doeken. Je werd wat je zag, je bent wat je schilderde. Terug in je thuisland schilderde je enkele werken voor de Amerikaanse spoorwegen, zoals 'De Lackawanna Valley', wat je absoluut geen windeieren opleverde en dus verhuisde je naar een groter huis in Medfield en vier jaar later naar een schilderachtig paleis in het natuurrijke Eagleswood. Als begin veertiger had je het verder geschopt dan menigeen en je genoot dan ook volop van je zelf vergaarde weelde, waarbij Elizabeth je steeds opnieuw de grootste hoogtepunten liet ervaren, want deze droomvrouw had een zielsverrukkend, koninklijk lichaam, dat alle geheime geneugten van de erotiek aan jou openbaarde, waardoor je fris en opgewekt verder kon. Op je vijfenveertigste ging je voor acht jaar naar Italië, waarbij je struinde rondom Rome, Tivoli, Albano en Venetië, op jacht naar weergaloze vergezichten en minzame taferelen, zoals op 'Wasdag nabij Perugia', waar je enkele Italiaanse wasvrouwen heel close in beeld brengt, wat een unicum is binnen je oeuvre, waar mensen vaak of niet of nauwelijks zichtbaar worden weergegeven, als nietige wezens, onderhevig aan de sterkere, goddelijke natuurkrachten. Na de bakermat van de schilderkunst betrek je een atelier in de New York University Building en je maakt 'Autumn Oaks' met onheilspellende luchtformaties. Je werk 'Twee zusters in de tuin' toont voor het eerst twee vrouwen nabij, die elkaar ondersteunen, misschien wel het meest unieke werk van jou, want jij schijnt hun omarmingen te doorvorsen, wat je net zo lief was als al je landschappen, terwijl wij mogen gissen. Je verwierf landelijke bekendheid en doordat je een Parijse, gouden medaille won, brak je ook internationaal door. Je verhuisde naar je laatste droomhuis in Montclair, waar je nog
'De Storm' schilderde, met dreigende onweerswolken en ook een dromerig winterlandschap. Met je zoon reisde je naar Schotland en op de Brug van Allen bleef je plotseling stilstaan en terwijl je je hoogst vermoeide armen ten hemel ophief, sprak je op diepzinnige wijze: 'Mijn God, wat wonderschoon!'.
Even later zakte je in elkaar en stierf je in de armen van je huilende zoon.

Schrijver: Joanan Rutgers, 7 december 2011


Geplaatst in de categorie: literatuur

4.0 met 2 stemmen 72



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)